72 MAANDAG 9 MEI 1927. bout zich dan niet tegen den heer de Vlugt en wel tegen den Voorzitter, die niet anders gedaan heeft dan het voor beeld van zijn voorgangers volgen Spreker kan er niet over oordeelen, of velen in hun gods dienstige overtuiging gekrenkt zijn, maar velen zijn gekrenkt door de belemmering om op Zondag e:n rustigen optocht te mogen houden, dat is even goed ondragelijk voor menschen, die niet op het standpunt van den heer Wilbrink staanmen mag hen, wanneer zij een rustigen optocht willen houden, niet dwarsboomen. Volkomen terecht heeft de Voorzitter zich aan de traditie gehouden. Verontwaardiging vindt spreker goed, maar laten de Chris- telijk-Historischen dan ook eens meer verontwaardigd zijn over de heerschende maatschappelijke misstanden; ook hun partijgenooten lijden b. v. onder de slechte volkshuisvesting, de onbillijke belastingregeling en den onvoldoenden steun aan de werkloozen, maar dan moet de S. D. A. P. het zaakje opknappen. Spreker wil zooveel mogelijk rekening houden met de kerk gangers, maar er zijn ook ernstige menschen, die dien dag anders willen besteden dan naar de kerk te gaan. Ook volgens den Burgemeester van den Haag verbiedt de Zondagswet het houden van een optocht midden op den dag niet. Het is ook zoo dom; in een stad met een bevolking van verschil lende overtuigingen moet de Overheid voorgaan in het opwek ken van verdraagzaamheid en mag zij niet iedereen dwingen den Zondag op een bepaalde manier te besteden door te zeggenmet die andere denkbeelden behoeft men het niet zoo nauw te nemen. Even goed als dan een deel van de bevolking in haar over tuiging gekwetst wordt door het toestaan van een optocht, even goed wordt een ander deel gekwetst door de belemme ring in de rechtmatige wijze van betoogen. De Nieuwe Leidsche Courant kan wel schrijven, dat de S. D. A. P. dien optocht niet noodig heeft, maar als groote partij moet de S. D. A. P. in dezen democratischen tijd haar denkbeelden naar buiten uit kunnen dragen; het is haar recht, wanneer het op rustige en waardige wijze geschiedt. Spreker gaat geen stap terug, maar zal integendeel steeds krachtiger in dezen aandringen op het recht der sociaal democraten om als volwaardige burgers erkend te worden; spreker wijst een beroep op de Zondagswet, die nergens meer geheel gehandhaafd wordt, en ook niet gehandhaafd kan worden, af. Deze interpellatie heeft de sociaal-democraten versterkt in de overtuiging der noodzakelijkheid, dat zij moeten aandringen niet alleen op behoud van de onder dezen Burgemeester verkregen vrijheid, maar ook op vergrooting daarvan, totdat hun ten volle recht is wedervaren. De heer Baart zegt, dat van Katholieke zijde is medege deeld, dat men daar niet zoo tegenover dit vraagstuk staat als Anti-revolutionnairen en Christelijk-historischen. Waar nu gezegd wordt, dat de sociaal-democraten toch al zoo'n groote vrijheid hebben, deelt spreker mede, dat in Sint-Eloy van de R. K. metaalbewerkers een oproep staat om op Zondag 17 Juli a. s. in duizendtallen naar Nijmegen te gaan om daar te demonstreeren, niet om 8 uur n. m., maar om 12 uur en opgeluisterd door 31 muziekvereenigingen. De heer Wilmer verwijst verder naar hetgeen in de Tweede Kamer is gezegd bij de vragen van den heer Duys over de Zondagswet, maar uit alles blijkt, dat de Katholieken er alleen geen bezwaar tegen hebben, wanneer zij de baas zijn. De sociaal-demo craten worden beperkt tot 8 uur n. m. In Nijmegen gebeurt het met medewerking van den Burgemeester en van den Commissaris van Politie, en in de Leidsche Courant van 7 Mei j. 1. wordt zelfs opgewekt om te sparen en naar Nijmegen te gaan. Spreker had gehoopt, dat de heeren Wilmer en Heemskerk, die misschien in Nijmegen mee gaan demon streeren, hier zouden toestaan, wat zij in andere plaatsen voor zich opeischenechter hebben zij tegen de desbetref fende motie, die met 19 tegen 13 stemmen verworpen is, gestemd. Waar zij de macht hebben, doen zij het dus wel, maar op andere plaatsen trachten zij anderen te belem meren. De heer Dubbeldeman zegt, dat de heeren Eikerbout en Wilbrink hebben doen uitkomen, dat alleen zij, en misschien ook de Roomsch-Katholieken, de Christelijke beginselen in pacht hebben. In het Noorden van het land echter, misschien ook in Leiden, zijn velen van het christelijk beginsel van den heer Wilbrink, die er prat op gaan, dat zij socialist zijn. De heer Wilbrink moet voorzichtig zijn en zich eerst afvragen of die menschen in een 1 Mei-optocht een ontheiliging zien en of zij die beginselen, die ook hun heilig zijn, niet juist gaarne op 1 Mei naar buiten willen uitdragen en die heilige beginselen willen toonen? Spreker vindt het vreemd, dat door dien optocht de Zondag ontheiligd zou worden spreker heeft op 1 Mei in de Pieterskerk van de Nederduitsch-Her vormde Kerk een preek gehoord, die geen preek was, maar een politieke redevoering, pasklaar gemaakt voor een chris- telijk-historisch gehoor. De hoofdzaak is, dat men vrij is op Zondag zijn beginselen voor ieder, die dat zien wil, te toonen. De Voorzitter zegt z. i. noch den aanval van de eene zijde verdiend te hebben, noch de verdediging van de andere zijde noodig te hebben. Spreker heelt zich bij het besturen van de gemeente op een neutraal standpunt te plaatsen en de onpartijdigheid in acht te nemenhet was zijn eenig streven om te doen wat sinds jaren gebleken is de beste handelwijze te zijn, zonder dat daarop critiek werd uitgeoefend. In het College zal wel eens verschil van opinie over deze zaak ge weest zijn en waar deze politiek al sinds 30 jaren traditie is, zullen er ook wel eens Wethouders geweest zijn, die niet op de hoogte waren ervan. In de verandering van het College was voor spreker ook geen aanleiding om een andere gedrags lijn te volgen en als zoodanig heeft het College dan ook van deze zaak geen kennis genomen. Het spreekt nog niet van zelf, dat een rechtsch College ook een politiek zal voeren, als door den heer Wilbrink gewenscht wordt, want de rechterzijde bestaat niet alleen uit anti revolutionairen en christelijk-historischen, maar ook uit anderen. En zelfs dan nog is het zeer verklaarbaar, dat het de Zondagswet niet toepast op de wijze, zooals het dat zelf zou wenschen, want het heeft ook rekening te houden met de wenschen van de overige groepen van de bevolking, want nu zegt het eene gedeelte wel: ge ontheiligt den Zondag, maar daartegenover zeggen anderen: gij belemmert mij erin den Zondag op mijn wijze te besteden. Er moet dus een compromis gevonden worden. Spreker heeft niet gezegd, dat de sociaal-democraten al genoeg belemmerd werden, maar alleen den heer Wilbrink gevraagd, of men, wanneer men een beginsel heelt, dat door anderen geëerbiedigd moet worden, dat dan moet handhaven, ook wanneer daardoor anderen belemmerd worden. Spreker kan er zich verder niet over uitlaten, of de gevoelens van anderen daardoor belemmerd werden; hij heeft deze zaak onpartijdig behandeld en het College sluit zich daarbij aari. Spreker ontkent ten eenen male tegenover den heer Eikerbout, dat het hier een novum zou zijn; het is een zuiver volgen van de traditie. Toevallig viel de eerste Mei op een Zondag en de vergunning is gegeven, omdat zij van tevoren gevraagd was; den vorigen keer is zij niet gegeven, omdat zij niet gevraagd was. Indien toen vergunning gevraagd was, zou zij gegeven zijn zonder de Wethouders er in te kennen. Dat de Christelijke Oranjevereeniging spreker niet zou hebben willen toejuichen, laat spreker geheel voor rekening van de heeren, bij wie hij te gast was; hij heeft niet om toejuichingen gevraagd. De heer Meijnen zegt, dat uit de zinsnede van het ant woord van den Voorzitter: »Nadat de vergunning geteekend was, doch vóórdat de optocht plaats had is de zaak intusschen wel ter sprake geweest in het College, doch is dienaangaande geen beslis sing genomen, omdat de vergunning reeds overeenkomstig de bestaande traditie verleend was", voortvloeit, dat de Wethouders voor die beslissing geen verantwoordelijkheid dragen. De heer Wilbrink zegt de sociaal-democraten geenszins als minderwaardig te beschouwen, maar men leeft hier in een Christelijk land en moet de Christelijke traditie eerbiedigen. De heer van Eek meent, dat hij alleen belemmerd wordt; maar wanneer spreker morgen op straat wil gaan evangeli- seeren, dan is hem dat ook verboden; er zijn nu eenmaal reglementen en verordeningen en ieder moet wel eens wat laten wat hij graag zou willen doen. Op een gewonen dag zal spreker den heer van Eek niet beletten om een optocht te houden, maar het is hier een principiëele zaak en dus heeft men niet het recht om met een beroep op den heer de Vlugt. te zeggen, dat spreker geen oog heeft voor de rechten van anderen. Spreker zal met den heer Dubbeldeman over de quaestie van sociaal-democraat en Christelijk zijn en van het de Christelijke beginselen naar buiten dragen wel blijven ver schillen, want hij zegt, dat men een I Mei-optocht kan houden en toch spreken van den dag des Heeren. Die Christenen in het Noorden hebben dan wel zeer bijzondere opvattingen. De heer Deumer wenscht het woord voor een persoonlijk feit; de heer Dubbeldeman heeft n.l. een uitdrukking gebruikt naar aanleiding van den dienst in de Pieterskerkdoor een spreker aan te vallen, die zich hier niet kan verdedigen. De Voorzitter zegt, dat dit geen persoonlijk feit kan worden genoemd en deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Bergers, om de Commissie voor de Bank van Leening

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 12