MAANDAG 9 MEI 1927. 71 van hetgeen, waarop hij gekozen is, dan is dat ook ver keerd. Wat de Voorzitter een belemmering voor andersdenkenden noemt is voor spreker en zijn gelijkgezinden een aanstoot geworden, omdat de Overheid in Leiden blijkbaar niet meer wenscht te doen aan de allereerste toepassing van de Chris telijke beginselen. Spreker accepteert geen beroep op de vorige Burgemees ters. Den vorigen keer is er geen optocht geweest en het College kan er zich niet als precedent op beroepen, dat onder Burgemeester Was er misschien op Hemelvaartsdag eeus een optocht is geweest van studenten, die van een roeiwed- strijd terugkwamen. Spreker geeft zijn leedwezen erover te kennen, dat het College in dezen zin een beslissing genomen heeft, en dat terwijl in het College twee Christelijk-Historischen zitting hebben. De Burgemeester heeft verklaard de Christelijk-Historische begin selen toegedaan te zijn, maar spreker meent, dat in deze zeer zeker niet van toepassing van die beginselen sprake geweest is. Intusschen kan spreker geen verwijt daarvan maken aan iemand, die niet als een vertegenwoordiger van die partij is aangewezen. Men kan die beginselen toegedaan zijn men heett er in den laatsten tijd meer over hooren spreken terwijl men eigenlijk toch in sociaal-economisch opzicht geen rekening houdt met het beginselprogramma als zoodanig, waaraan alles ondergeschikt is. De heer Eerdmans zegt nu, dat in het programma van de Christelijk-Historische Unie niets voorkomt omtrent den Zondag, maar dat moet spreker tegenspreken. De heer Eerdmans weet van deze zaak en van de beginselen van sprekers partij niets af; anders zou hij zich niet zoo uitgelaten hebben. Spreker zal niet verder ingaan op die interruptie van den heer Eerdmans. Alleen nog dit: men heeft gezien een urgentie program van den Vrijheidsbond; als men daarvan kennis neemt, dan vraagt men zich af: als zoo iets komt van het denkend deel der natie, wat moet er dan terecht komen van een program van het niet denkend deel der natie? Spreker en de zijnen behooren niet tot het denkend deel der natie, maar zijn vertegenwoordigers van het Christelijk deel der natie en zij trachten vast te houden aan de Christelijke beginselen. Zoolang spreker in den Raad zitting heeft zal hij er zich tegen blijven verzetten, dat de Christelijke overheid, zooals bij die ziet, afwijkt van den weg, die naar het programma van sprekers partij bewandeld moet worden. Alleen wanneer naar de beginselen van die partij geregeerd wordt, zullen recht en gerechtigheid in de stad wonen en zal niemand in zijn belang worden geschaad. De heer Elkerbout is het met de zienswijze van den Burgemeester heelemaal niet eens; het spijt spreker, dat hierover geen interpellatie is toegestaan, omdat hij hierover wel iets had willen zeggen. Spreker ziet niet, dat de Voorzitter het voetspoor van zijn voorganger volgt; deze stond den sociaal-democraten toe een optocht te houden, wanneer zij van een demonstratie afkwamen dan werd de zaak, om zoo te zeggen, begraven, dan was het af. Maar hier is een demonstratie gehouden; hier is een novum, dat de Voorzitter zeker met Burgemeester en Wethouders had moeten bespreken en waarbij hij had moeten vragen, of onder deze omstandigheden niet een afwijzende houding had moeten worden aangenomen. Dat dit een groot deel van het Leidsche publiek leed heeft gedaan, heeft de Voorzitter zelf ondervonden in de laatste vergadering, waar hij aanwezig was; toen de aanwezigheid van den Burgemeester naar voren werd gebracht, nam men daar weinig nota van, niet omdat men hem niet achtte, maar als uitdrukking van leed. Men heeft er zijn teleurstelling over uitgesproken, dat de Burge meester niet een andere houding had aangenomen doch daarmede is niet uitgesproken, dat men hem niet erkende en ten volle eerbiedigde als de over ons gestelde macht. Spreker hoopt, dat de Vooizitter deze zaak wederom in het College ter sprake zal brengen en dat hij, wanneer zijn medewerking gevraagd wordt ingevolge artikel 4 der Zondags wet, die niet te verleenen, omdat hier een nieuw element in gebracht is, n.l. het houden van een demonstratie. Spreker meent overigens, dat de Voorzitter de S. D. A. P. geen lol gedaan heeft door toestemming te verleenen; men had liever geen vergunning gehad. Nu moesten zij toch de straat op, terwijl »het Volk" zelf schrijft, dat het de moeite niet loonde met praalwagens voor den dag te komen. Het zou veel grooter effect gesorteerd hebben, wanneer zij op den volgenden dag gedemonstreerd hadden, daar het vertoon veel grootscher had kunnen zijn. Het gaat hier over de vrijheid van den Zondag, doch den laatsten keer is nog bevestigd, met 19 tegen 13 stemmen, dat de Raad die optochten niet wenscht. Spreker vertrouwt, dat de Voorzitter daarmede in het vervolg rekening zal houden en zal doen zooals het Hoofd van den Staat, die verlangt dat Haar verjaardag, zoo die op een Zondag valt, met parade, vlagvertoon, enz., niet op dien dag gevierd zal worden, maar op den daarop volgenden. De heer Wilmer wenscht, ten einde misverstand te voor komen, in het kort uiteen te zetten, hoe de Katholieken over een dergelijke quaestie als de aanhangige denken. De Katholieken erkennen de Zondagsheiliging als een Goddelijk en kerkelijk gebod en beschouwen ook de Zondags rust als een voorgeschreven middel om den Zondag te heiligen. Welke consequentie trekken zij nu uit dat beginsel van de Zondagsheiliging in verband met het houden van optochten op Zondag? Het organiseeren van optochten op Zondag, niet direct of indirect beoogende den dienst van God, beschouwen de Katholieken als niet in overeenstemming of in meerdere of mindere mate in strijd met de Zondagsheiliging. Een andere quaestie is echter het toelaten door de overheid van dergelijke optochten. Daaromtrent nu oordeelen de Katholieken niet in alle gevallen op dezelfde wijze, gelijk reeds in 1921 in de Tweede Kamer gebleken is, toen de heer Duys een motie voorstelde, waarbij de wenschelijkheid te kennen werd gegeven om op Zondag het houden van optochten toe te staan. De Katholieke leden der Tweede Kamer stemden toen verdeeld. Alle Katholieken staan op het standpunt, dat in een pariteitstaat de verschillende geestesstroomingen door de overheid op voet van gelijkheid behandeld moeten worden, inzooverre het algemeen belang zulks toelaat. Maar als men voor de vraag komt te staan, wat als consequentie van dit beginsel door de overheid behoort te worden belet en wat door haar behoort te worden toegestaan, dan kan men wel eens tot een verschillende beantwoording komen. Intusschen, ook de Katholieken zelfs, die op het standpunt staan, dat dergelijke optochten op Zondag door de overheid niet behooren toegestaan te worden, zullen niet een scherpe critiek op den Burgemeester van Leiden in zake den 1 Mei optocht uitoefenen, omdat zij ervan overtuigd zijn, dat het hier een zeer moeilijk te regelen materie geldt. Men moet den Katholieken van Protestantsche zijde niet tegemoet voeren, dat zij zijn voor het houden van optochten op Zondag. De Katholieken achten het organiseeren van op tochten als de hier bedoelde niet in overeenstemming of in strijd met de Zondagsheiliging. Wat betreft het toelaten van dergelijke optochten op Zondag, moet in acht worden genomen, dat men leeft in een pariteitstaat, waarin verschillende geestesstroomingen zich kunnen laten gelden. De heer van Eck zegt, dat bij deze interpellatie drie partijen in het geding zijn niet alleen de partij van den interpellant en Burgemeester en Wethouders, maar ook, en dat in booge rrate, sprekers partij. Met alle kracht moet spreker opkomen tegen de poging, welke hier in het werk gesteld wordt, om het recht van die derde partij nog minder te doen zijn dan thans het geval is. Spreker is het niet in alle opzichten eens met het betoog van den Voorzitter, met name wat betreft de uitlating, dat, wanneer het betreft vragen nopens de uitvoering van wetten, Burgemeester en Wethouders niet aan den Raad hebben te antwoorden. Dat is geen democratische opvatting. Wel is spreker het in het algemeen eens met de verkla ring van den Voorzitter, dat hij thans denzelfden koers gevolgd heeft als gevolgd is door verschillende zijner voorgangers. Principieel is er geen verschil tusschen het houden van een propaganda-optocht van het station naar het Volksge bouw en het houden van een propaganda-optocht, die een eenigszins ruimere strekking heeft. Wanneer men in optocht gaat van het station naar het Volksgebouw, dan is het doel daarvan ook om propaganda te maken. Burgemeester de Gijselaar heeft dat altijd toegestaan, mits natuurlijk na 8 uur. Dienovereenkomstig is de beslissing van den Burgemeester geweest en er is geen sprake van, dat het Meicomité gebruik heeft willen maken van de aanwezig heid van een nieuwen Burgemeester; het plan bestond al, vóórdat bekend was, dat de vorige Burgemeester wegging. Spreker is hiermede niet tevreden, maar wil de rechten, die ook in andere gemeenten aan de sociaal-democraten zijn toe gekend, wil ook vrijheid van demonstratie op Zondag. Wanneer men, zooals de heer Wilbrink wil, verlangt een uitvoering van de Zondagswet naar haar geest, dan krijgt men de grootst mogelijke rechteloosheid en verwarring. Het toeteren van een auto vóór een kerkgebouw moet dan b. v. verboden worden, omdat geen beroepsbezigheden verricht mogen worden, die de godsdienstoefeningen belemmeren. In een stad met gemengde bevolking moet men wel trachten zoo op te treden, dat men elkaar niet hindert. In Amsterdam staat de Burgemeester, die een partijgenoot van den heer Eikerbout is, een optocht toe, niet na 8 uur, maar midden op den dag en zegt terechtovereenkomstig den wensch van de bevolking sta ik dat toe. Waarom richt de heer Eiker-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 11