MAANDAG 11 APRIL 1927.
45
deman op, dat, indien deze niet een amendement voorstelt op
het voorstel van Burgemeester en Wethouders, er door ver
werping van dit voorstel een toestand kan ontstaan, dien hij
zelf niet bedoelt. Uit zijn redeneering volgt, dat hij niet het
geheele voorstel van Burgemeester en Wethouders wil ver
worpen zien, maar alleen daaruit punt a wil doen vervallen
door verwerping van het geheele voorstel zouden echter de
oorspronkelijke aanschrijvingen van Burgemeester en Wet
houders gehandhaafd blijven.
De heer Dubbeldeman zegt straks gesplitste stemming te
zullen vragen over 1®, 2° en 3° van a en over b.
De Voorzitter antwoordt, dat het voorstel van Burgemeester
en Wethouders strekt om de aanschrijving, welke heeft plaats
gehad, te handhaven, met dien verstande, dat daaruit ver
dwijnen enkele punten, tegen welker schrapping de heer
Dubbeldeman ten deele bezwaar heeft. Indien nu het geheele
voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt verworpen,
gebeurt er niets, terwijl de heer Dubbeldeman zijn doel kan
bereiken door voor te stellen uit het voorstel te doen ver
vallen de veranderingen, welke hij onwenschelijk acht.
De heer Splinter doet naar aanleiding van de bewering
van den heer Dubbeldeman, dat de tijdelijke Wethouder
niet meevalt, opmerken, dat deze zaak met het wethouderschap
niets te maken heeft, omdat, indien spreker nog lid van de
Commissie van Fabricage was geweest, in dit voorstel dezelfde
meening zou zijn weergegeven.
De heer Dubbeldeman heeft veel naar voren gebracht en
eigenlijk ook niet veel, omdat hij punten naar voren heeft
gebracht, die met dit voorstel niets te maken hebben. Hij is
begonnen met te zeggen, dat het hier betreft woningen, die
behooren tot de groep van woningen, welke Gedeputeerde
Staten bewoonbaar hebben verklaard, nadat zij door den
Raad waren afgekeurd, wat zeer juist is. Gedeputeerde
Staten hebben echter niet gezegd, dat die woningen ver
beterd moesten worden, doch alleen, dat die woningen in
zoodanigen staat waren, dat zij niet onbewoonbaar zijn. In
een schrijven van 26 Februari 1926 van Burgemeester en Wet
houders aan den Directeur van Bouw- en Woningtoezicht, werd
hem opgedragen een onderzoek in te stellen naar de woningen,
die voor verbetering in aanmerking kwamenom een practisch
resultaat te bereiken mochten deze eischen in verband met
de huurwaarde, welke liep van 1.50 tot f 2.25, niet te
hoog gesteld worden. In het rapport van den Directeur over
die verbeteringen werden dan ook als noodig genoemd het
herstellen van kozijnen, ramen, deuren en gebroken of ge
barsten ruiten, het afbikken en opnieuw bepleisteren van
de vochtige binnen- en buitenmuren met cementspecie, het
behoorlijk in orde maken en van ventilatie voorzien van de
W. C.'s, de rioleering goed functioneerend en stankvrij te
maken, de goten te herstellen, het vernieuwen van de vloeren,
nadat er vooraf een bodem of buitenste vloer van klinkers
of beton was gemaakt en roosters in de muren te breken
voor ventilatie, de schoorsteenen behoorlijk in orde te maken
of te vernieuwen, en ten slotte het aanbrengen van een be
schoten dak. Over dit rapport is de Gezondheidscommissie
gehoord, welke er zich mee kon vereenigen. Bij de behandeling
van dit rapport in de Commissie van Fabricage is algewezen
op de groote kosten, hetgeen in verband met den bestaanden
toestand te veel geëischt zou zijn van de huiseigenaren. De
Directeur van Bouw- en Woningtoezicht heeft toen echter
gezegd, dat de woningen van dien aard waren, dat ver
beteringen dringend noodzakelijk waren en de Commissie
van Fabricage heeft, daarop afgaande, gemeend, dat alle
vloeren verrot waren en dat alle daken doorregenden en dat
in dien onhoudbaren toestand wel degelijk moest worden
voorzien. Daarop is aan alle eigenaren een aanschrijving gezon
den. Toen de beroepschriften waren binnengekomen heeft spreker
zich persoonlijk met den Burgemeester en den heer Spendel
op de hoogte gesteld en alle huisjes bezocht, op een enkele
na, o. a. die in de Bouwenlouwensteeg, door den heer Dubbel
deman genoemd, waar de bewoners niet thuis waren, woningen,
welke nu toevallig de slechtste blijken te zijn. Spreker
betreurt het, dat de heer Dubbeldeman en zijn vriend de
woningen op zoodanige wijze afkammen, dat er niets van
overblijft.
De heer Dubbeldeman: De heer Huurman zegt het ook.
De heer Splinter: Dan heeft de heer Huurman de
woningen blijkbaar niet gezien.
De heer Huurman zegt alleen als zijn meening te hebben
te kennen gegeven, dat in de naaste toekomst huizen in
poorten, waarin geen licht en lucht kan toestroomen, zullen
moeten verdwijnen.
De heer Splinter zegt, dat dit ook een motief kan zijn, dat er
woningen moeten komen, opdat die huizen kunnen worden
opgeruimd. Het aanbrengen van al die verbeteringen zou
per woning een bedrag van 500.vorderen en dit mag
men van de eigenaren, gezien de huurwaarde der woningen,
niet verlangen. Daarom hebben Burgemeester en Wethouders
gemeend eenige consideratie te moeten gebruiken.
Het College heeft het standpunt ingenomen, dat de eenige
oplossing is aan de huizen die verbeteringen te doen aan
brengen, waardoor zij althans voor het oogenblik bewoon
baar worden. Doet men dat niet, dan gebeurt er niets en
worden de bewoners de dupe. De ontruimingstermijn voor
die woningen zal, als zij dan onbewoonbaar worden verklaard,
een of meermalen verlengd moeten worden, of men zal de
menschen op straat moeten zetten.
Hij spreekt niet, zooals de heer Dubbeldeman heeft gedaan,
over de gezinnen. Of in een huis in de Bouwenlouwensteeg
een gezin gehuisvest is met 5 kinderen, 2 jongens en 3 meisjes,
staat buiten deze kwestie. Die menschen met groote gezinnen
moeten zelf een ander huis opzoeken, wat bij eenigen goeden
wil wel te vinden is. Het gaat alleen over de vraag, of deze
woningen al dan niet geschikt zijn voor bewoning en nu
waren in de woningen, welke spreker heeft gezien, de daken
aangestreken op een enkel punt zag men het licht er
door terwijl sommige zelfs een beschoten dak hadden.
Over hetgeen goed is spreekt de heer Dubbeldeman echter niet.
Als er een goed dak en een goede vloer is, dan kan men
van de eigenaars niet eischen om het dak te laten beschieten
en er een nieuwen vloer in te leggen, temeer omdat die
huizen in sloppen en stegen staan, welke in de toekomst toch
moeten verdwijnen.
De heer Dubbeldeman zegt nu, dat er een nieuwe vloer
gelegd moest worden en dat dat niet gebeurd is, maar dan
had hij een klacht moeten indienen bij Bouw- en Woning
toezicht, waar men ambtenaren heeft om dit te contróleeren.
Wat betreft het aanbrengen van roosters in de buitenmuren,
dienende voor ventilatie onder de houten vloeren, dit zal,
indien zij gemaakt moeten worden voor lucht onder de be
staande vloeren, niets geven, omdat er wel weinig luchtruimte
onder die vloeren aanwezig zal zijn.
Spreker is het met den heer Knuttel eens, dat bepleis
tering nog beter is dan behangen. Wat betreft diens voor
stel om 2° en 3° van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders te laten vervallen, op grond van hetgeen spreker
daarnet heeft gezegd en ook met eigen oogen heeft gezien,
moet spreker dit voorstel ontraden, evenals het feitelijk nog
verder gaande voorstel van den heer Schoneveld, die ook
den bodemafsluitenden vloer uit het voorstel van Burgemeester
en Wethouders wil schrappen. Spreker dankt de heeren
Wilbrink en Huurman voor hun correcte verdediging van
het voorstel.
In antwoord op den heer Eerdmans kan spreker mede-
deelen, dat alleen bij nieuwbouw door de verordening wordt
voorgeschreven een bodemafsluitende vloer onder den houten
vloer te maken. Bij herstelling behoeft dit niet.
De heer Dubbeldeman zegt, dat de heer Deumer de lief
hebberij van den vorigen Burgemeester heeft overgenomen
om ook op stap te gaan als dergelijke zaken aan de orde
waren en dan ergens te vinden Mietje, onze oude goede
keukenmeid, die in zoo'n huisje nog zoo aardig woont. Spreker
vindt het in zoo'n geval ook beroerd, dat zoo'n huisje daar
staat en heeft ook niet gezegd, dat men al die huisjes over
één kam kan scheren. Spreker is dan ook bang, dat de heer
Deumer het slecht heeft getroffen en een verkeerden indruk
heeft gekregen en ook de Wethouder.
Nu zegt de Wethouder wel, dat die menschen niet thuis
waren, maar spreker heeft het idee gekregen, dat hij niet is
geweest in de huizen, waar spreker wel is geweest.
De heer Splinter zegt ze op een enkele na alle te hebben
gezien. Niet alleen de Burgemeester, maar ook de Directeur
van Bouw- en Woningtoezicht was er bij en nu wil spreker
niet mededeelen wat z. i. diens indruk was.
De heer Dubbeldeman meent, dat de Directeur van Bouw
en Woningtoezicht niets anders kan hebben gezegd dan het
geen in diens rapport staat, dat spreker ten deele heeft voor
gelezen. Spreker vraagt wat de Raadsleden moeten denken
van een Directeur, indien deze moet worden gekwalificeerd,
zooals Burgemeester en Wethouders doen.
De heer Splinter wenscht wel te verklaren, dat naar zijne
meening de Directeur van Bouw- en Woningtoezicht toen
een anderen indruk van de woningen heeft gekregen dan in
diens rapport is neergelegd.
De heer Dubbeldeman is blij, dat ook de Burgemeester
deze woningen heeft gezien, en is overtuigd, dat ook hij er