MAANDAG 14 MAART 1927. 33 de zooveelste maal de Raadsleden voor een voldongen feit geplaatst worden, dat zij maar te slikken hebben wat Burge meester en Wethouders hun gelieven vóór te zetten. Daartegen moet spreker protesteeren; hij hoopt, dat het College voortaan een andere houding zal aannemen.' Dat de zaak aldus geloopen is, is de schuld van het College. Op 16 November heeft de Directeur zijn rapport ingediend; daarin staat dat deze pacht tegen 1 Mei zou atloopener is dus alle gelegenheid geweest om een behoorlijk voorbereid voorstel tot openbare verpachting bij den Raad in te dienen. Van Hartevelt is van meening, dat hij een beduidend hoogere pachtsom zal kunnen betalen, omdat de toestand daar van dien aard is, dat er meer uit gehaald kan worden dan de tegenwoordige pachter gelieft mede te deelen. Ramaker zal nu wel een paar honderd guldens meer gaan betalen, maar daartegenover staat, dat nu het geheele stroom verbruik zoowel van de brug als anderszins voor rekening van de gemeente komt. Spreker zal zich niet tegen het voorstel van den heer Wilbrink verzetten, omdat hij practisch toch zijn zin krijgt, als dat voorstel wordt aangenomen, ofschoon z. i. met een verlenging van het contract tot Juni zeer goed zou kunnen worden volstaan. Hij trekt ter wille van het voorstel van den heer Wilbrink het zijne in. In elk geval zou spreker een antwoord willen hebben op deze vraag: waarom is de heer van Hartevelt nog op het sleeptouw gehouden, nadat Burgemeester en Wethouders hadden besloten aan den Raad voor te stellen de zaak aan Ramaker te gunnen? Aangezien het voorstel van den heer Schiiller is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging of stemming meer uit. De heer Knuttel wil onderstrepen wat het laatst door den heer Schriller is gezegd. Hij gevoelt veel voor het stand punt van den heer Wilbrink en hij vindt het bijzonder erger lijk, dat Brfrgemeester en Wethouders aanvoeren, dat een openbare verpachting niet kan plaats hebben, omdat de tijd te kort is, terwijl men in de stukken kan lezen, dat half Januari de laatste onderhandelingen met den heer Ramaker zijn gevoerd. Spreker heeft sterk den indruk, dat hier opzet in het spel is. Men heeft gedacht, dat de Raad wel eens op zijn achterste beenen kon gaan staan, als werd voorgesteld de zaak weer aan Ramaker te gunnen, tot welk voorstel Burgemeester en Wethouders zich gebonden achtten, en daarom heett men het voorstel zoo laat mogelijk ingediend, opdat de Raad de gelegenheid zou missen te besluiten tot een open bare verpachting over te gaan. De Voorzitter deelt mede, dat een amendement van den heer Wilbrink is ingekomen, luidende: «Ondergeteekende stelt den Raad voor het recht van tol heffing aan de Leiderdorpsche brug alsmede het koffiehuis met woning, stalling, wagenschuur en verder getimmerte bij die brug gelegen voor het tijdvak van 1 Mei 1927 tot 1 Mei 1928 te geven aan den heer P. J. Ramaker voor de som van 1500. Het amendement van den heer Wilbrink wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging en stemming uit. De heer Deumer kan niet aan den Wethouder toegeven, dat Burgemeester en Wethoudeis in deze geen verwijt treft en dat de Raad er mede in kennis zou zijn gesteld, dat geen openbare verpachting zou plaats hebben. Men heeft zich te houden aan de stukken, welke den Raad zijn voorgelegd, en dan is het z. i. onbetwistbaar, dat de zaak te veel op de lange baan is geschoven. Was de Raad beter en vlugger in gelicht, dan was het voor den Wethouder gemakkelijker ge weest te antwoorden. Wat de zaak zelve betreft, houdt spreker staande, dat de pachtsom veel te laag is. Hij kreeg dezer dagen een huur contract uit het jaar 1839 in handen, waaruit hembleek.dat toen, dus ongeveer 100 jaar geleden, deze brut; al f 820. opbracht. Als men in aanmerking neemt, dat in de nabijheid van Leiden eer. tol zonder brug en zonder koffiehuis, die in die dagen 600.— opbracht, thans 12000.opbrengt, dan zal men moeten erkennen, dat de pachtsom van de Leider dorpsche brug, vergeleken bij 1839, veel te laag is. In dit geval zal spreker zich voegen en zijn stem uitbrengen voor het amendement van den heer Wilbrink, hoewel het voor spreker de vraag is, of met aanneming daarvan ten slotte niet een gemeentebelang geschaad zou zijn. Door deze wijze van gunnen wordt toch een groot bedrag aan de gemeente onthouden. De Voorzitter wenscht den heer Wilbrink te vragen, of deze zou kunnen goedvinden, dat de redactie van zijnamen- dement in dier voege gewijzigd wordt, dat het luidt: »Onder- geteekende stelt voor in de conclusie van Ingek. Stuk No. 50 in plaats van wederom voor den tijd van 5 jaren" te lezen »voor den tijd van 1 jaar". Het komt op hetzelfde neder, maar deze redactie past beter in het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Wilbrink verklaart zich bereid om zijn amende ment aldus te wijzigen. De heer Sanders kan op de vraag van den heer Schüller, waarom met van Hartevelt nog verdere onderhandelingen zijn gevoerd, slechts dit antwoord geven: ik weet het niet. Spreker is er niet bij geweest; hij heeft de onderhandelingen niet gevoerd. De heer Schüller verklaart genoegen te nemen met het antwoord van den Wethouder, op voorwaarde, dat hij in een volgende vergadering alsnog deze vraag zal beantwoorden. De heer Sanders komt verder op de beschuldiging, geuit door den heer Knuttel, als zouden Burgemeester en Wet houders sabotage gepleegd hebben, door deze zaak opzettelijk zoo laat bij den Raad aanhangig te maken, dat aan den Raad de gelegenheid ontnomen werd om een andere beslis sing te nemen. Spreker brengt in herinnering, dat Burgemeester en Wet houders op 20 December 1.1. medegedeeld hebben, dat zij op het denkbeeld van openbare verpachting zouden willen terugkomen en ondershandsche aanbesteding zouden willen toepassen. Daaruit zou iedereen hebben kunnen concludeeren, dat de bedoeling was om den tol ondershands aan Ramaker te gunnen, zoodat er geen sprake is van een opzet om den Raad er buiten te houden. Integendeel, de Raad is volkomen in deze quaestie gekend. De heer Spendel draagt geen kennis van de met Ramaker gevoerde onderhandelingen, maar wil de vraag stellenis een pachtsom van 1500.overeengekomen voor den duur van 1 jaar of van 5 jaren? Natuurlijk is de bedoeling geweest, dat het zou zijn voor 5 jaren. Dus Burgemeester en Wet houders zijn moreel gebonden aan de belofte, aan Ramaker gedaan en de Raad kan het amendement van den heer Wil brink niet accepteeren. Dat is niet toelaatbaar. Spreker kan dit allerminst een reëele wijze van handelen noemen. Het gewijzigd amendement van den heer Wilbrink wordt met 24 tegen 5 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, Splinter, Schüller, van der Reijden, van Hamel, Ebbir.k, van Rosmalen, Deumer, Baart, Knuttel, van Eek, Verweij, Heemskerk, Schoneveld, Coster, Eerdmans, Eikerbout, Dubbeldeman, Mevrouw van ltalhevan Embden en de heeren van Tol, Kooistra, Wil brink, Sijtsma en van Stralen. Ter/en stemmen: de heeren Meijnen, Reimeringer, Sanders, Spendel en Bergers. De heer Eerdmans doet opmerken, dat in het amendement van den heer Wilbrink, zooals het ten slotte is geredigeerd en aangenomen, het strekte alleen om »5 jaren" te veranderen in »1 jaar" geen sprake was van een openbare verpach ting, terwijl de heer Wilbrink in zijn voorstel toch het denk beeld heeft willen neerleggen om na afloop van het jaar, waar voor de verpachting nu zal geschieden, een openbare ver pachting te doen plaats hebben. De Voorzitter doet opmerken, dat ook in het oorspron kelijke amendement van den heer Wilbrink niet van een openbare verpachting werd gesproken. De heer Wilbrink zegt, dat hij in zijn amendement niets omtrent een openbare verpachting kon opnemen, maar dat Burgemeester en Wethouders, gehoord de discussie, wel weten, dat bij het indienen van zijn voorstel de bedoeling is geweest, dat het volgend jaar een openbare verpachting zal plaats hebben. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders de aanneming van het amendement-Wilbrink beschouwen als een wensch van den Raad, dat een volgend jaar eene openbare verpachting zal worden gehouden. De heer Eerdmans heeft nog eens willen onderstrepen, dat dat de bedoeling was, teneinde te voorkomen, dat er het volgend jaar misverstand kon bestaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 7