28
MAANDAG 14 MAART 1927.
g. tot overname in eigendom en onderhoud bij de gemeente van
a. een strookje grond, deel uitmakende van het perceel
aan den fleerensingel, Sectie K, No. 3659;
b. een strookje grond, deel uitmakende van het perceel
aan de Lopsenstraat, Sectie L, No. 30;
h. tot verhuring van het winkelhuis aan de Botermarkt
No. 29, hoek Gangetje, aan H. Link;
i. tot verlenging van den termijn van ontruiming van
verschillende onbewoonbaar verklaarde woningen.
3°. Missive van Gedep. Staten van 14 Febr uari j.l., ten
geleide van hun besluit van 11 October 1926, tot wijziging
van art. 11 der Rekeningsvoorschriften 1924.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Missive van B. Canter, ten geleide van een afschrift van
een adres aan den Gemeenteraad van 's Gravenhage, in zake
de opvoering van werken in verzen van Nederlandsche
schrijvers in Nederlandsche gesubsidiëerde schouwburgen.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
het schrijven ter visie te doen leggen.
2°. Beroepschrift van de American Petroleum Company
tegen de beslissing van Burgemeester en Wethouders, waarbij
afwijzend wordt beschikt op haar verzoek om vergunning tot
vernieuwing van haar paardenstal, euz. aan den Zijlsingel.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
het beroepschrift te stellen in handen van Burgemeester en
Wethouders om praeadvies en tevens de beslissing op het
beroep voor 30 dagen te verdagen.
3°. Motie van den heer Sijtsma en Mevrouw van Itallie—van
Embden om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen
een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van eene
gemeentelijke regeling, als neergelegd in de Huurwetten, c. q.
een ontwerp-regeling aan den Raad ter vaststelling aan te
bieden.
Deze motie luidt als volgt:
De Raad, van oordeel, dat de woningtoestanden in deze
gemeente nog niet van dien aard zijn, dat eene regeling,
zooals die bij de Huurwetten is bedoeld en in de Huur-
commissie belichaamd, na het tijdstip der intrekking dezer
wetten kari worden gemist, noodigt B. en W. uit te onder
zoeken of het wettelijk mogelijk is deze materie van ge
meentewege te regelen, om indien deze mogelijkheid
inderdaad bestaat met bekwamen spoed een zoodanige
regeling te ontwerpen en den Raad ter vaststelling aan te
bieden.
K. Sijtsma.
W. van Itallie—van Embden.
Leiden, 7 Maart 1927.
TOELICHTING.
Toen eenigen tijd geleden het bekend werd dat de Huur
wetten zouden worden ingetrokken, tengevolge waarvan ook
de plaatselijke huurcommissies zouden komen te vervallen,
mogen er geweest zijn die deze mededeeling met genoegen
vernamen, van den anderen kant werd dit ook in sterke mate
betreurd. En niet alleen door de huurders, ook eigenaren
en verhuurders van woningen hoorde men er hun oprecht
leedwezen over uit spreken.
Daarin vonden wij aanleiding om in de eerste plaats te
informeeren bij de huurcommissie zelve, wier voorzitter, de
heer Mr. E. C. Wiersma, zeker door niemand verdacht zal
worden »dat hij zich voor de instandhouding zou uitspreken,
indien daarvoor geen gegronde redenen zouden zijn aan te
voeren."
De heer Wiersma meent dat de opheffing der huurcom
missies binnen korten termijn inderdaad ongewenschte toe
standen in het leven zal roepen. Meent hij dat het ten
gevolge den snellen aanbouw van huizen met de huurop-
zeggingen nog wel zal schikken, ongetwijfeld zal zich het
verschijnsel voordoen dat de bewoners van werkmanswoningen
in de nieuwe wijken, die onder meer of minder sterke pressie
van de zijde der Commissie oudere en goedkoopere woningen
in de binnenstad verlieten om in de grootere nieuwe huizen
hun intrek te nemen, weder zullen trachten in hun vroegere
woning terug te keeren. De minder gesitueerde bewoners
daarvan zouden dan genoodzaakt worden er in te trekken
wat in de meeste gevallen boven hun financieele draagkracht
zou uitgaan. Volgens het oordeel van den voorzitter, steunend
op de ervaring van jaren, zal dit verschijnsel zich in sterke
mate voordoen en ongewenschte toestanden scheppen.
Van andere deskundige zijde werd ons stellig verzekerd
dat bovendien tal van huiseigenaren als zij niet meer van
hoogerhand worden tegengehouden de reeds op peil gebrachte
woninghuren weer zullen verhoogen en daarmede succes
hebben.
Voorts vernamen wij van eenige bonafide huiseigenaren,
dat zij op het prijsregelend toezicht der huurcommissie
grooten prijs stellen, omdat het hun van veel last en soeza
bevrijdt.
Waar de zaken zoo staan, leek ons bestendiging van de
huurcommissie in welken vorm dan ook, zeer gewenscht.
Mr. Wiersma deelde ons echter als zijn gevoelen mede,
dat er bij hem ernstigen twijfel is gerezen tegen de wettig
heid van een gemeentelijke regeling van deze materie,ondanks
de verzekering van het tegendeel.
Vandaar dat wij B. en W. in onze motie in de eerste plaats
uitnoodigen zich daaromtrent zekerheid te verschaften. Is
deze, en, naar wij hopen, in bevredigenden zin verkregen, dan
bestaat er geen enkele reden waarom niet de gemeente in
het algemeen belang en in dat van de huurders van woningen
speciaal arbeiderswoningen een gemeentelijke huurcommissie
in het leven roept.
Op grond daarvan bevelen wij dan ook onze motie met
vrijmoedigheid bij B. en W. en onze medeleden aan.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
de motie te behandelen bij punt 21 der agenda.
4°. Verzoek van A. van Hartevelt om alsnog in aanmerking
te mogen komen als pachter van de Leiderdorpsche brug.
Dit verzoek luidt als volgt:
Aan de Raad der Gemeente Leiden
Ondergeteekende A van Hartevelt verzoekt den Raad beleefd
alsnog in aanmerking te mogen komen als pachter der Leider
dorpsche Brug aangezien mijn aanbod van ƒ2700 geen resul
taat heeft gehad.
Hopende, dat Ued hierop goedgunstig moge beschikken,
verblijf ik
Uw dienstw dn
A v Hartevelt
Leiden, 11 Maart 1927
Groenesteeg 108
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
het verzoek te behandelen bij punt 18 der agenda.
5°. Verslag van de Commissie voor het Stedelijk Museum
»de Lakenhal", omtrent den toestand van het museum
over 1926.
Zal worden opgenomen in het Gemeenteverslag.
6°. Rekening, dienst 1926, en begrooting, dienst 1927, beide
van de Plaatselijke Schoolcommissie.
Worden gesteld in handen van de Commissie van Financiën.
7°. Verzoek van T. J. van Thiel, om hem alsnog ver
gunning te verleenen tot het bouwen van een woonhuis aan
den Hoogen Rijndijk, zonder bijbetaling van het door Burge
meester en Wethouders gevorderde bedrag.
8°. Beroepschriften van C. W. van Heel, F. Los Ezn, R. Sierag,
J. Raaphorst, A. J. Goddijn, J. J. Wolf en E. I. Buitenweg, E. J.
Buitenweg, wed. A. den Hollander geb. van der Hulst, J.
Mechelse, de Naamlooze Vennootschap Leidsche Exploitatie
Maatschappij van Onroerende Goederen te Leiden, wed. N.
Anes, Mej. W. Hagemans, L. Prins en H. P. C. Vorst, tegen
de aanschrijving van Burgemeester en Wethouders,ingevolge
art. 17 der Woningwet, betreffende het aanbrengen van ver-
beteiingen aan de hun toebehoorende woningen.
Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
9°. Voordracht van het Bestuur der Vereeniging »de Am
bachtsschool", ter benoeming van een lid van dat Bestuur.
Zal worden opgenomen onder de Ingekomen Stukken.
10°. Verzoek van den heer Schone veld om een vraag tot
Burgemeester en Wethouders te mogen richten ten opzichte
van de behandeling van een schoolkwestie bij den Raad van
State.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
de gevraagde toestemming te verleenen en de interpellatie
te doen houden na afloop van de gedrukte agenda.