36
MAANDAG 14
MAART 1927.
een andere weg was dan het verleenen van medewerking,
ongetwijleld zijn medewerking hebben onthouden.
Dus is reeds uit de beraadslaging over dit onderwerp in
de Raadsvergadering van 17 Mei 1926 gebleken, dat Burge
meester en Wethouders noodgedrongen dit praeadvies uit
brachten en dat de meerderheid van den Raad het praeadvies
slechts noodgedrongen aanvaardde.
Nu zijn er later nog twee dingen geschied, welke hierop
eveneens van invloed zijn.
Hangende het beroep bij de Kroon heeft het Schoolbestuur
gaarne willen weten, hoe de meening van het College was
over het inmiddels ingediend plan voor een school in de Kooi;
de Commissie van Fabricage heeft als hare meening uitge
sproken, dat het plan in zijn geheel en in zijne onderdeelen te
luxueus en te kostbaar was, en bij dat oordeel heeft het College
zich op 10 Februari 1.1. aangesloten. Tevens heelt het College
nog te kennen gegeven, dat het ook bezwaar had tegen de
stichting van een afzonderlijk schoolgebouw. Het heeft gezegd:
het is zeer wel mogelijk om op veel minder kostbare wijze,
n.l. door verbouwing van de bestaande school aan de Lusthoflaan,
te voorzien in de behoefte aan schoollocaliteiten. Het liep niet
over het al dan niet constateeren van die behoefte; het liep
alleen over de wijze, waarop die meerdere localiteit ver
kregen zou kunnen worden.
Als laatste nieuws, dat er bijgekomen is, kan het volgende
genoemd worden.
Op 26 Januari 1927 is door de Kroon, dus in hoogste
instantie, een besluit genomen ten opzichte van een zaak,
welke ook valt onder artikel 72 der Lager Onderwijswet. Bij
die beslissing heeft de Kroon een tweeden grond ter directe
afwijzing eener aanvrage aangegeven.
Men weet, dat Burgemeester en Wethouders in Mei 1926
het standpunt moesten innemen, dat, als aan de wettelyke voor
schriften volgens artikel 73 was voldaan, de zaak in die instantie
niet was tegen te houden; maar het nieuwe besluit van de
Kroon heeft een tweeden grond aangegeven, waarop de aanvrage
reeds bij het begin der behandeling kan worden afgewezen,
n.l. dezen grond: wanneer de aanvrage de normale eischen,
aan het geven van lager onderwijs te stellen, te buiten gaat,
dan kan zij door den Raad worden afgewezen. Nu het College
in Februari 1927 tegen het ingediende bouwplan en tegen de
keus van het terrein bezwaar heeft gemaakt, durft spreker gerust
zeggen, dat het, als het in Mei 1926 dien tweeden,grond had
gekend, een afwijzend praeadvies zou hebben uitgebracht,
waarmede de Raad zich dan ongetwijfeld zou hebben vereenigd.
Zoo stond de zaak, toen zij voor den Raad van State werd be
handeld, en nu herhaalt spreker, dat het, als men alleen op het
Raadsbesluit let, vreemd is, dat een vertegenwoordiger van
het gemeentebestuur een rede houdt niet, zooals in de courant
staat: »een voorstel doet" die zich beweegt in de richting
van vernietiging van het Raadsbesluit, maar het is alleszins
verklaarbaar, dat degene, die daar namens het gemeentebestuur
sprak, kennend het standpunt van Burgemeester en Wet
houders en van de meerderheid van den Raad en wetende,
dat, indien de beslissing van de Kroon reeds in Mei 1926
bekend was geweest, het praeadvies afwijzend zou zijn geweest
en de Raad zijn medewerking niet zou hebben verleend, voor
den Raad van State reeds een afwijzende beslissing heeft
trachten te krijgen, welke bovendien, zoo het toch tot een
vernietiging van het Raadsbesluit zou moeten komen, voor
het Schoolbestuur een tijdsbesparing van eenige maanden zou
meebrengen, wat ook van beteekenis is.
Eigenlijk was het voor het Schoolbestuur van belang geweest,
wanneer het al lang geweten had, waaraan het toe was.
Daarom hebben Burgemeester en Wethouders reeds verleden
jaar in hun praeadvies te kennen gegeven, dat zij later de
in te dienen plannen zouden toetsen aan de noodzakelijkheid
en dat zij zich zouden afvragen, of er op een andere manier aan
de behoefte aan de noodige schoolruimte te voldoen zou zijn.
Er is gevraagd, of die ambtenaar handelde volgens een
bepaalde opdracht van Burgemeester en Wethouders. Spreker
wil verklaren, dat hij in de 372 jaar, dat hij Wethouder is,
geen enkelen keer heeft medegemaakt, dat vooraf in de ver
gadering van het College is vastgesteld wat zijn vertegen
woordiger in zulke gevallen precies zou zeggen. Dat zou ook
niet altijd mogelijk zijn, want men weet niet vooraf, hoe de
bespreking zal loopen.
Hij had de opdracht om het gemeentebestuur te verte
genwoordigen en hij heeft er geen bezwaar in gezien om
daar te spreken in een richting, waarvan hij wist, dat het
College en de meerderheid van den Raad daarmee accoord
zouden gaan.
Dat kon hij niet weten, hoort spreker zeggen. Er was geen
quaestie van, dat hij het niet kon weten en spreker kan best
begrijpen, dat die ambtenaar, die dit alles wist, in die rich
ting het woord gevoerd heeft.
De heer Schoneveld zegt, dat het in hoofdzaak voor hem
om deze quaestie gaat.
De Gemeenteraad heeft een besluit genomende zaakt komt
in hooger beroep en bij die gelegenheid wordt door een amb
tenaar der gemeente een verklaring afgelegd, welke ten doel
heeft om het Raadsbesluit te vernietigen. Dat lijkt spreker
niet juist. De Gemeenteraad had toch eerst daarin gekend
moeten worden. Spreker maakt zich sterk, dat, wanneer zich
zoo iets zou hebben voorgedaan in zake eenig Raadsbesluit,
een arbeidersbelang betreffende, de Raad er geen genoegen
mede zou nemen.
Er is nu gebleken, dat de ambtenaar geen officiëele opdracht
had wat betreft hetgeen hij zou moeten zeggen; dit lijkt
spreker geheel verkeerd; het is onjuist om het geheele ver
loop van de zaak over te laten aan het inzicht van één
persoon. Zoo'n ambtenaar tast daarmede aan de bevoegd
heid van den Raad. Een andere quaestie is die gewijzigde
interpretatie van artikel 72. Laat men aannemen, dat die
juist is en ook toepasselijk op den bouw en den verbouw
van scholen, dan hadden Burgemeester en Wethouders in
verband met die nieuwe wetsinterpretatie over de aanvrage
van de Gereformeerde Schoolvereeniging opnieuw het oordeel
van den Raad moeten vragen en dan pas had, na lat de Raad
een nieuwe beslissing had genomen, gezegd kunnen worden
hoe de Raad er over dacht, maar de betrokken ambtenaar
heeft nu alleen op aanwijzing van den Wethouder en wellicht
van het College van Burgemeester en Wethouders gehandeld,
hetgeen is at te keuren. Als er verzocht moet worden een
Raadsbesluit te vernietigen, dan is de Raad zelf competent
genoeg om dat te doen.
De heer Wilbrink zegt, dat door den heer Schoneveld ten
onrechte is beweerd, dat de Raad heeft besloten, dat die
school in de Kooi zou worden gezet. Door Burgemeester en
Wethouders is praeadvies uitgebracht op een aanvrage van
de Gereformeerde Schoolvereeniging om gelden beschikbaar
te stellen voor eventueelen schoolbouw in de Kooi en toen is
vanuit den Raad de vraag gesteld spreker heeft dat zelf'
gedaan, daarbij den storm van verontwaardiging, welke, zooals
hij begreep, tegen hem zou losbreken, trotseerende, omdat
het gemeentebelang boven het partijbelang moet gaan of
aanneming van het praeadvies zou inhouden, dat die aparte
school in de Kooi zou worden gebouwd of niet, en of Burge
meester en Wethouders alle pogingen zouden aanwenden om
in die schoolruimte te voorzien door aanbouw aan de Lust
hoflaan. De Wethouder verklaarde toen namens het College,
dat de aanvraag formeel was en moest worden ingewilligd,
maar dat het College zou zien wat er gedaan kon worden,
omdat het niet accoord ging met de inzichten van het school
bestuur. Na die verklaring hebben spreker en diens fractie-
genooten hun stem aan het praeadvies van Burgemeester en
Wethouders gegeven.
Het gemeentebestuur kon door de wijze, waarop de zaak
was besproken, weten, dat de meerderheid van den Raad was
vóór het verschaffen van meer schoolruimte aan de Gerefor
meerde Schoolvereeniging, maar niet op de manier als het
schoolbestuur het vroeg. Het kon met vrij groote zekerheid
verklaren, dat de meerderheid van den Raad was vóór aan
bouw van schoolruimte aan de Lusthoflaan. Al geeft spreker
dan ook toe, dat het gevaarlijk kan zijn, indien een ambte
naar op eigen gezag en zonder nauwkeurig omschreven in
structie dergelijke zaken moet gaan behandelen, anderzijds
moet hij verklaren, dat in dit geval de betrokken ambte
naar op juiste wijze de meening van den Raad heeft
vertolkt.
De heer Knuttel meent, dat de heer Schoneveld er niet
genoegzaam van doordrongen is, dat elk besluit beschouwd
moet worden in verband met de toelichting en de bespreking.
Hoe een besluit is op te vatten, hangt af van de discussie en
ook van de bewoordingen, waarmee het voorstel is toegelicht,
en in dit geval was de bespreking ervan een duidelijke aan
wijzing, dat de Raadsmeerderheid in elk geval niet de school
wenschte zooals zij werd aangevraagd. Daarom meent spreker,
dat Burgemeester en Wethouders het recht hadden om ook
op vernietiging van dat Raadsbesluit aan te dringen. Zij hadden
dan ook reeds bij de behandeling van hun voorstel te kennen
gegeven, dat zij zouden trachten om de totstandkoming van
deze school op andere gronden, dan zij toen konden aanvoeren,
te verhinderen.
In het algemeen meent spreker, dat, wanneer er namens
den Raad opgetreden moet worden, dat telkens aan den Raad
wordt voorgelegd; maar in deze was de meening van den
Raad zoo duidelijk aan den dag getreden, dat dit niet ver-
eischt werd. Overigens is het niet doenlijk om aan een ambte
naar, dien men naar zoo iets toezendt, precies op te geven
wat hij zal moeten zeggen; men weet niet, hoe de bespreking
zal loopen. Zoo'n ambtenaar heeft dan ook een zeer verant
woordelijke taak, en het eenige, dat men in dergelijk geval
kan zeggen, is: hij heeft bet er goed afgebracht, of: hij heeft
het er niet goed afgebracht. Spreker heeft den indruk, dat in