GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 25 IN6EKOHE9f STUKKEN. N°. 64. Leiden, 12 Maart 1927. De Oommissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij geen bezwaren heeft tegen de voorstellen van Burgemeester en Wethouders: a. tot kostelooze overdracht, voor zooveel het aandeel van de gemeente Leiden betreft, van het onder de gemeenten Hillegom en Bloemendaal gelegen gedeelte van den Haar- lemmertrekvaartweg, kad. bekend gemeente Hillegom, Sectie A No. 2634 en Bloemendaal, Sectie D No. 892, aan de gemeente Bloemendaal (Ingek. Stukken No. 52); b. tot overneming in eigendom en onderhoud bij de ge meente van het stukje grond aan den Stationsweg, kad. bekend Sectie A No. 868 ged. (Ingek. Stukken No. 53). Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 65. Leiden, 9 Maart 1927. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Het Bestuur der Vereeniging „De Ambachtsschool" te Leiden heeft de eer U mede te deelen, dat in de 1.1. ge houden algemeene ledenvergadering, ter voorziening in de vacature van het Bestuur door het periodiek aftreden van den heer A. van 't Biet, die niet herkiesbaar was de volgende voordracht is opgemaakt: N°. 1. J. ENGELS. N°. 2. J. VAN MUIDEN. Volgens Art. 5 der Statuten geschiedt de benoeming door den Gemeenteraad. Het Bestuur verzoekt U daarom beleefd uit bovenstaande voordracht een keuze te willen doen. Namens het Bestuur voornoemd A. M. Touw, Voorzitter. W. de Clercq, Secretaris. N°. 66. Leiden, 15 Maart 1927 Aan den Baad der Gemeente Leiden. Ter aanvulling van de vacature ontstaan in de Plaatselijke Schoolcomissie door het bedanken van den heer J. Schaap heeft de Commissie de eer U de navolgende aanbeveling te doen toekomen. 1. P. Brouwer, Johan van Oldebarneveldtstraat no. 34 2. J. M. Vos, Witte Singel 75. Namens de Plaatselijke Schoolcommissie. T. S. Goslinga Voorzitter. H. Donders Secretaris. N°. 67. Leiden, 21 Maart 1927. De in Uwe Vergadering van 1 December 1924 ten fine van praeadvies in onze handen gestelde motie van den heer van Eek, luidende: „De Baad spreekt de wenschelijkheid uit1), dat de samen stelling en werkkring der Commissie van Finantiën aldus „worden gewijzigd, dat deze wordt een commissie ingesteld „krachtens art. 54, 2e lid der Gemeentewet, wier taak het der- halve is Burgemeester en Wethouders in het beheer der ge- „meentefinantiën bij te staan, en verzoekt Burgemeester en Wet- „houders de daarvoor noodige bepalingen te ontwerpen.'''1 geeft ons aanleiding het navolgende onder Uwe aandacht te brengen. De samenstelling en de werkkring van de Commissie van Financiën zijn geregeld in de verordening van 31 Januari 1901 (Gem. Blad no. 3). De Commissie bestaat uit 3 leden, welke jaarlijks in September door den Baad worden benoemd. De Commissie dient den Baad van bericht en advies omtrent verschillende aangelegenheden van financiëelen aard, welke met name zijn genoemd in artikel 5 der verordening. De taak van de Commissie van Financiën vangt eerst aan, zoodra Burgemeester en Wethouders een der genoemde aangelegen heden ter behandeling aan den Baad voorleggen. De Com missie dient uitsluitend ter voorlichting van den Baad. Als zoodanig is haar taak van veel beteekenis. De Commissie toch, samengesteld uit leden, welke de Baad uit zijn midden min of meer als vertrouwensmannen koos, heeft de speciale opdracht den Baad geheel zelfstandig advies uit te brengen over de tot haar sfeer behoorende voorstellen, die door Burgemeester en Wethouders aan den Baad worden voorgelegd. Uit het feit, dat de Commissie zich slechts zelden genoopt ziet critiek uit te oefenen en veelal instemt met de door ons College bij Uwe Vergadering aanhangig gemaakte voor stellen, tengevolge waarvan haar adviezen meestal kort kunnen zijn, valt volstrekt niet te concludeeren, dat de tegen woordige taak van de Commissie niet van groote beteekenis is. Integendeel, de leden van ons College, die vroeger in de Commissie zitting hadden, weten bij oudervinding, dat niets minder waar is; meermalen werd een ernstig en diepgaand onderzoek ingesteld, ook al werd daarvan naar buiten niets bespeurd. In den laatsten tijd werd bovendien, wanneer het belang rijke aangelegenheden betrof, rechtstreeks overleg gepleegd met de Commissie door den Wethouder van Financiën, met de bedoeling de Commissie omtrent de bij den Baad aan hangig te maken voorstellen zoo volledig mogelijk in te lichten. Dit overleg werkt eene vlotte afdoening van zaken in de hand, zoodat ook in het vervolg op deze wijze met de Commissie contact zal worden gezocht. Alle voorstellen, waaraan een financiëele kant verbonden is en dat is bij verreweg de meeste voorstellen het geval vooraf door de Commissie van Financiën te doen onderzoeken, niette genstaande reeds andere commissiën daarover zijn gehoord, zou tot te groote vertraging in de afdoening leiden. Na deze opmerkingen over de samenstelling en de tegen woordige taak en werkkring van de Commissie willen wij thans het voorstel van den heer van Eek, om de Commissie te veranderen in eene Commissie van Bijstand, als bedoeld in art. 54, 2e lid der Gemeentewet, nader onder oogen zien. Artikel 54, tweede lid, der Gemeentewet bepaalt, dat de Baad aan vaste commissiën zijner leden kan opdragen Burgemeester en Wethouders in het beheer van bepaalde takken van de huishouding der gemeente bij te staan. De wetgever is hierbij van de veronderstelling uitgegaan, dat in gemeenten van eenig belang het gewenscht kan zijn, dat de taak van Burgemeester en Wethouders wordt verlicht door de instelling van een dergelijke commissie. Deze com missies zijn dus belast met het vervullen van een taak ten behoeve van het College van Burgemeester en Wethouders. De bepaling in het evengenoemde tweede Jid, dat deze commissies slechts op voordracht van Burgemeester en Wethouders kunnen worden ingesteld, is dus zeer rationeel, omdat slechts Burgemeester en Wethouders kunnen beoor- deelen, of zij bij het beheer van een bepaalden tak van de huishouding der gemeente bijstand noodig hebben. Ten aanzien van het beheer der gemeentefinanciën wordt door ons College de behoefte niet gevoeld aan een Com missie van Bijstand. Ware dit wel het geval geweest, dan zou van onze zijde Uwe Vergadering zeker een daartoe strekkend voorstel hebben bereikt. Het heeft ons daarom eenigszins verrast, dat uit den Baad pogingen worden aan gewend, om de Commissie van Financiën te hervormen tot een commissie van bijstand. Wij hebben ons daarom afge vraagd, of de voorsteller van de motie, welke helaas is ingediend zonder eenige nadere toelichting, wellicht van oordeel is, dat ons College tegen zijn taak, voor wat betreft het beheer van de gemeentefinanciën, niet voldoende is opgewassen. Als dit als motief voor de instelling van een commissie van bijstand mocht worden aangevoerd, dan zou ons College kunnen verklaren, dat op geen enkelen redelijken grond dit argument kan gelden, omdat juist het beheer van de gemeentefinanciën de volle aandacht van ons College heeft, hetgeen trouwens in de tegenwoordige tijdsomstan digheden vanzelf sprekend is. Wij achten het haast over bodig, om in herinnering te brengen, dat, ondanks een aanzienlijke teruggang van het totaal belastbaar inkomen en de daaruit voortvloeiende mindere ontvangst aan inkom stenbelasting, de zakelijke belasting op het bedrijf kon worden afgeschaft en tot een verlaging van het vermenig- vuldigingscijfer kon worden overgegaan. Wel een bewijs met welk een voorzichtigheid het financieel beheer wordt gevoerd. Mocht het daarentegen bij den voorsteller van de motie voorzitten om den Baad in meerdere mate te betrekken bij het beheer der gemeentefinanciën, dan ontgaat ons de ratio van het voorstel ten eenenmale. De tegenwoordige Commissie van Financiën adviseert, Dit woord komt in het origineel niet voor.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 1