6
MAANDAG 24 JANUARI 1927.
De heer Groeneveld kan zich aansluiten bij het gesprokene
door mevrouw van ltallie. Iedereen kan zulk een ding wel
ontwerpen; het is zonder meer een cementen kubus en het
vervelende is, dat het staat in het verlengde van den Ouden
Rijn, zoodat men er vanaf die straat op kijkt. Spreker vreest,
dat bovendien die groote muurvlakte voor reclame zal worden
gebruikt.
Men kan over kunst moeilijk twisten, maar spreker vindt
het een afschuwelijk ding.
Mevrouw van Itallie—van Embden zal met den heer
Knuttel, die zegt dat het architectuur is, daarover niet vechten,
maar in elk geval is het architectuur, die in dat stadsbeeld
misdoet, en tegenover de typische Waag is het een schande.
Op een andere plaats mag zulk een gebouw heel mooi zijn,
daar is het dat niet.
De heer Wilmer gevoelt behoefte zich met een enkel woord
aan te sluiten bij het oordeel van mevrouw van ltallie. Tot
dusverre heeft hij eerbied gehad voor het oordeel van den
heer Knuttel over schoonheid, maar, als de heer Knuttel dit
gebouw mooi vindt, gaat die eerbied zakken. Spreker heeft
er met meerdere menschen over gesproken en allen geven
toe, dat het gebouw in dit stadsaspect afschuwelijk is.
De heer Mulder zegt, dat het niet zoozeer gaat over de
waarde van de architectonische inrichting, waarover verschil
van meening bestaat en waarover nog wel wat valt te twisten,
als wel over de kleuren.
Mevrouw van Itallie voegt spreker toe: over den vorm.
Een architect van grooten naam uit Rotterdam, met wien
spreker er over sprak, vond het gebouw schitterend en toen
spreker hem er op wees, dat het niet in de omgeving
paste, zeide hij: de omgeving moet daaraan gelijk komen.
Die architect bedoelde te zeggen, dat dit de ware bouw
kunst was.
Wat kan de gemeente er aan doen? Fabricage heeft zich
er ook aan geërgerd, maar Burgemeester en Wethouders
konden de bouwvergunning niet weigeren. Alleen op het
zien van de teekenmg, welke geen kleuren aangeeft, zou
niemand het gebouw hebben afgekeurd. Fabricage vond het
gebouw wel niet schitterend, maar heeft er verder geen
aanmerking op gemaakt. Achteraf blijkt evenwel, dat het
gewenscht was geweest, dat het er niet was gekomen. Met
de verordening in de hand staan Burgemeester en Wet
houders er machteloos tegenover.
Spreker zal, waar hij dezer dagen in aanraking komt met
de firma, aan welke het gebouw behoort, trachten gedaan
te krijgen, dat althans die groote witte cementen muurvlakte
wordt veranderd. Dat zou het leelijke aanzien wel een beetje
breken, al komt de zaak er niet geheel mede in orde.
De heer Eerdmans meende, dat de betreffende verordening
gelegenheid gaf om te letten op het algemeen stadsbeeld.
Toen het oude huis van Coebergh aan de Breestraat ver
bouwd zou worden is dienaangaande advies ingewonnen; er
waren zelts adviseurs, die deden alsof zij het feitelijk voor
het zeggen hadden. Er ging toen door de stad het gerucht:
de schoonheidscommissie is er tegen; en toen spreker deed
opmerken, dat er geen schoonheidscommissie te Leiden be
staat, was het antwoord: zeker, die en die hebben advies
gegeven.
Dat er op het algemeen stadsbeeld gelet wordt, is ook
gebleken hieruit, dat indertijd op een vraag, of er zorg werd
gedragen, dat door een verbouwing aan de Hoogstraat het
stadsbeeld niet te veel zou lijden, de Wethouder een ge
ruststellend antwoord gegeven heeft.
Spreker begrijpt dan ook niet, dat men nu zoo maar een
gebouw kan oprichten, dat niet in de omgeving daar thuis
behoort. De Wethouder zegt: wij kunnen er niets aandoen;
maar waarom is de adviescommissie, die vroeger eenigen
invloed scheen te hebben, dan niet opgetreden?
Indien waar is wat de Wethouder zegt, dat er niets aan
te doen is, dan is het hoog noodig, dat de Raad heden nog
aanneemt een motie, waarin Burgemeester en Wethouders
verzocht wordt om de verordening zoodanig aan te vullen,
dat bij het keuren van bouwplannen rekening zal kunnen
gehouden worden met het algemeen stadsbeeld.
De heer Huurman kan zich niet vereenigen met hetgeen
de heer Eerdmans aan het slot gezegd heeft.
Het is niet zoo eenvoudig voor te schrijven: dit mag wel
en dat niet. Schoonheid»quaesties zijn zeer moeilijkwat de een
mooi vindt, vindt de ander leelijk. Wie zouden de commissie
moeten vormen? Moeten het leeken zijn?
Wat het gebouw zelf betreft, architectonisch valt er niets
op af te dingen; z. i. zou het meer tot zijn recht komen in
een nieuwe omgeving; hier past het niet.
Spreker is geen voorstander van het benoemen van een
schoonheidscommissie, omdat een dergelijke commissie in
andere plaatsen tot de grootste verwikkelingen aanleiding
geeft.
De Voorzitter begrijpt, dat er tegenwoordig architecten
zijn, die dat gebouw in een andere omgeving mooi vinden,
maar zooals het tegenover het Waaggebouw staat, is het af
schuwelijk. Hetgeen de heer Eerdmans heeft opgemerkt, heeft
bij Burgemeester en Wethouders ook reeds een punt van
overweging uitgemaakt. Het College begrijpt hoe ontzettend
moeilijk dit vraagstuk is. De moderne architecten zouden
geheel Leiden wel willen afbreken en aan den anderen kant
staan menschen, die gaarne het oude aspect van Leiden, de
Markt en omgeving, willen behouden, want dat is schilder
achtig mooi.
Bij Burgemeester en Wethouders is in voorbereiding het
benoemen van een Commissie van Waakzaamheid, die tot
taak zal hebben om, als iemand bijv. in de omgeving van de
Waag een dergelijk gebouw zou willen zetten, te zeggen:
weet wat gij doet! Bedoeld wordt niet een schoonheids
commissie, omdat die commissies tot allerlei onaangenaam
heden aanleiding geven, aangezien de een mooi vindt wat
de ander als leelijk betitelt.
De heer Eerdmans doet opmerken, dat hetgeen hij heeft
gezegd niet juist is vertolkt door den heer Huurman. Hij is
geen voorstander van schoonheidscommissies, want die geven
aanleiding tot de grootste geschillen en moeilijkheden, maar
wat hij wil weten is dit, of de bestaande verordening ruimte
laat om bij het overwegen der bouwaanvrage te letten op
de omgeving, waarin het gebouw zal komen te staan. Hij
meende, dat artikel 18 der verordening die gelegenheid bood.
Hij hoort zeggen, dat dit inderdaad zoo is en dat art. \8bis
de noodige machtiging geeft. Doch dan vraagt hij, waarom
niet beter is gezorgd, dat in dit geval de lijn der omgeving
in het oog werd gehouden. Bestaat die gelegenheid niet, dan
zou hij willen, dat die alsnog werd geschapen, opdat het
College bij het stellen van voorwaarden voor het verleenen
der bouwvergunning gronden kan ontleenen aan de omgeving,
waarin het gebouw zal komen te staan.
Spreker wil de zaak niet uit handen van Burgemeester en
Wethouders nemen; dezen kunnen zelfstandig adviezen
inwinnen, maar, als men vaste menschen krijgt, die die zaken
moeten beoordeeleri, dan komt men voor de zonderlingste
toestanden te staan.
De heer Mulder doet opmerken, dat het bij het huis van
wijlen den heer Coebergh een geheel ander geval gold. Daar
ging het er om een mooien antieken gevel, een gevel van
een oud patriciërshuis, zoo weinig mogelijk te verminken.
Daarom is de bestaande commissie, waarvan de leden zijnde
heeren Dr. Knuttel, Jesse en Dr. Overvoorde, er over gehoord.
Het advies, door die Commissie uitgebracht, is door Fabricage
en B. en W. niet verwaarloosd, integendeel, wel degelijk in-
achtgenomen.
Er is wel een artikel in de verordening, waarmede men
wangedrochten van bouwweiken kan wereD, maar het is
zeer moeilijk. Wat is mooi? Nu een verklaring ervan is
gegeven, zeggen Burgemeester en Wethouders ook wel, dat
het niet mooi is, maar anderen zeggen: beschouw hetgeen
in de rondte staat afzonderlijkmen kan niet alles in de
passende lijnen, tinten en vormen brengen. Waar een beroemd
architect te Rotterdam, die bekend staat als een man van
groote bekwaamheid en die het kan beoordeelen, zoo zegt de
heer Huurman, de door dezen geciteerde verklaring aflegt,
moet men zich er tenslotte niet zoo met zijn gansche hart
tegen verzetten. Men kan beter waken tegen het afbreken
van bestaande mooie gevels dan wel nieuwe gebouwen vrij
waren tegen bij zon deren aanstoot.
De heer Sijtsma wenscht aan Burgemeester en Wethouders
en met name aan den Wethouder van Fabricage een gewetens
vraag te stellen, nl. wanneer zij geweten hadden, dat dit
gebouw er zoo zou uitzien, zouden zij dan tot oprichting ervan
toestemming gegeven hebben?
De Wethouder zegt: wij hebben de teekening gezien; maar
wij wisten daardoor alleen er niets van, dat er zulk een
gebouw zou komen. Maar op een teekening moet een des
kundige toch zien, wat voor een gebouw het zal worden,,
dunkt spreker, en dit dan nader aan Burgemeester en Wet
houders uitleggen.
De heer Mulder verklaart, dat hij persoonlijk al het mogelijke
zal doen om te verhoeden, dat er dergelijke gebouwen komen,
maar hij moet ontkennend antwoorden op de vraag, of hij
per se het recht heeft om het te verbieden.
Nu voegt de heer Sijtsma spreker toe, dat Burgemeester
en Wethouders dan den Raad hadden moeten laten beslissen,
maar dat gaat niet.