238 MAANDAG 20 DECEMBER 1926. Het amendement van den heer van Eek wordt met 17 tegen 14 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, van Rosmalen, van der Reijden, van Hamel, Wilbrink, Heemskerk, Schoneveld, Deumer, Eikerbout, Coster, Eerdmans, Bergers, Spendel, Mulder, Meijnen, Reimeringer en Sanders. Vóór stemmen: de heeren Sijtsma, Verweij, Kooistra, Baart, Groeneveld, Knuttel, van Eek, Dubbeldeman, van Tol, Schüller, Mevr. van Itallievan Embden, de heeren van Stralen, Witmans en Mevr. Dietrich—de Ftooy. (De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen). Artikel I wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming en artikel II zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders, zooals de Raad uit hun mededeeling in Ingek. Stukken No. 270 heeft kunnen zien, de heffing van tol en bruggeld aan de Leiderdorpsche brug voornemens waren publiek te ver pachten. Er is echter van den tegenwoordigen pachter P. J. Ramaker alsnog een hooger bod ingekomen, in verband waarmede Burgemeester en Wethouders in een volgende vergadering zullen voorstellen tot onderhandsche verpachting over te gaan. De Voorzitter doet vervolgens de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat en stelt de Voorzitter spoedeischend namens Burgemeester en Wethouders voor, van de perceelen weiland c. a. aan en bij den Warmonderweg, Sectie P nis. 78, 79, 102, 100, 98, 70, 71, 72, 73, 74, 101, 69, 48, 47, 46, 63, 111, 107, 105, 104, 103, 99 en 106, ter gezamenlijke grootte van 23 H. A., een oppervlakte van ongeveer 16 H. A. onder een nader te bepalen rechtsvorm ter beschikking te stellen van de Stichting »Fonds voor aanleg, onderhoud en beheer van Wandelparken" te Leiden, teneinde door deze Stichting te worden aangewend voor het doel, in hare statuten om schreven. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt tot dadelijke behandeling besloten. De Voorzitter zegt, dat, als de Raad dit voorstel aan neemt, vrij spoedig begonnen zal kunnen worden met den aanleg van dit park, waarin de ingezetenen zich zeer zullen verheugen. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt ver volgens overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter vraagt, of een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Witmans vraagt in de eerste plaats, of reeds is voorzien in de vacature van hulpklerk bij den Geneeskundigen Dienst. In de tweede plaats zou hij willen vernemen, of het in de bedoeling ligt van Burgemeester en Wethouders om het schrijven van Curatoren van het Gymnasium (Ingekomen Stuk No. 266), dat eigenlijk een gevolg is van hetgeen den laatsten tijd over het Gymnasium is gesproken, tot een agendapunt te maken en het dus in het openbaar te behandelen. De Voorzitter antwoordt op de laatste vraag van den heer Witmans, dat deze kwestie niet op de Raadsagenda kan worden gebracht, omdat Curatoren, zooals ook uit hun schrijven blijkt, volkomen bevoegd zijn om te doen wat zij hebben gedaan. Wil de heer Witmans deze zaak in den Raad bespreken, dan kan hij dit niet anders doen dan door een interpellatie daaromtrent aan te vragen. De heer Meijnen antwoordt op de eerste vraag van den heer Witmans, dat in de vacature van hulpklerk bij den Geneeskundigen Dienst is voorzien. De heer Witmans zegt dan over deze benoeming een inter pellatie te zullen aanvragen. De heer Groeneveld vraagt wie er is benoemd. De heer Meijnen antwoordt, dat benoemd is mej. van Slijpe, n°. 3 der aanbeveling. De heer Bergers vraagt, of voortaan de verkoop van de ganzen en zwanen der gemeente niet bij openbare inschrijving kan plaats hebben. Thans gaan die dieren naar iemand buiten de stad, die ze weer aan Leideriaars verkoopt. De heer Mulder antwoordt, dat hij deze zaak zal onder zoeken. De heer Wilbrink heeft gezien, dat men bezig is in de Zijlpoort een transformatorhuisje te maken. Die poort is steeds donker en spreker zou nu willen vragen, of niet tegelijkertijd daar een licht aangebracht zou kunnen worden. De Voorzitter houdt alsnu de volgende toespraak: Dames en Heeren, Nu de werkzaamheden van deze Raadsvergadering alle zijn afgeloopen, rust op mij, ditmaal niet de aangename, maar de droeve plicht van U, geachte dames en heeren, als vormende den Gemeenteraad van Leiden, officieel afscheid te nemen. Het is toch, menschelijker wijze gesproken, de laatste Raads vergadering, die ik zal voorzitten. En dan ben ik weemoedig gestemd, want de otficiëele band tusschen de Gemeente en mij staat nu ook zeer spoedig afge broken te worden. Ik moge U dan wel mijn oprechten dank betuigen voor den aangenamen omgang, dien ik hier steeds van de leden mocht ondervinden en voor de wijze, waarop Gij het mij mogelijk hebt gemaakt Uwe vergaderingen te leiden. Hierbij voeg ik den wensch, dat het U allen wel moge gaan, zoowel Uzelf en Uwe familie's, als in Uwe betrekkingen, bezigheden of bedrijven en dat het U gegeven moge zijn nog vele belangrijke en voor Leiden's heden en toekomst, wijze en de idiëele en materiëele belangen der ingezetenen bevor derende, besluiten te nemen. Ik breng hier ook mijn hartelijken dank aan de Wethouders en aan den Secretaris voor alle medewerking en steun, die ik van hen mocht ontvangen. Tevens mijne groote erkenkelijkheid aan de verschillende ambtenaren, hooge en lagere, die zoozeer mij hielpen in de moeilijke taak, die ik moest vervullen. Speciaal zij die erkentelijkheid betuigd aan diegenen der ambtenaren, met wie ik meer, nagenoeg dagelijks, in contact kwam of vroeger kwam, toen ik nog meerdere raadscom missies presideerde. De stenographen en de Heeren der Pers wil ik heden ook niet vergeten. Ik dank hen wel voor hunne werkzaamheden in de raadsvergaderingen en voor de wijze, waarop zij hun taak, ook ten opzichte van mij, vervulden. Maar vooral moet ik mijn grooten hartgrondigen dank betuigen aan Leiden's burgerij voor de wijze, waarop zij mij de vervulling van mijn zwaren plicht zoozeer heeft vergemak kelijkt. Met de grootste hartelijkheid en toegenegenheid en liefde ben ik steeds tegemoet getreden door Leiden's ingezetenen van alle standen, van alle richtingen en gezindheden en ook van alle leeftijden. Die hartelijkheid en genegenheid heeft mij de kracht gegeven mijne vele werkzaamheden steeds met opgewektheid te ver vullen. Bij allerlei gelegenheden kreeg ik bewijzen van den sterken band, die de ingezetenen aan mij bond en omgekeerd. Ik heb getracht en hoop er ook eenigszins in geslaagd te zijn, die liefde met wederliefde te beantwoorden. Jk geloof niet, dat de bevolking eener gemeente ooit harte lijker, toegevender voor fouten of vergissingen, waaideerender voor verichte daden tegenover een Burgemeester geweest is, dan de Leidsche bevolking tegenover mij. Ik ben er God dankbaar voor, dat Hij mij in dit opzicht zoo heeft bevoorrecht. En thans neem ik heden vanaf dezen voorzittersstoel ook van Leiden en de burgerij officieel afscheid, in de hoop en met de bede, dat het stad en bewoners wel moge gaan tot in lengte van dagen. Dat zij zoo. Teekenen van instemming.) De heer van Hamel houdt de volgende toespraak: Mijnheer de Voorzitter. Zoo is dan de dag aangebroken, waarop U van den Raad van Leiden hebt afscheid genomen. Flad ik, ongeveer 17 jaar geleden 1 Maart 1910 het voorrecht als oudste Wethouder U als Burgemeester te instal- leeren en het welkom toe te roepen, thans moge ik en moet ik, als oudste Raadslid, helaas een woord van afscheid tot U richten. Ik besef levendig, wat er op het oogenblik in U omgaat; met zeer gemengde gevoelens zijt Gij de Raadzaal binnen getreden, nu eens met een gevoel van opluchting, dan weder met een van leedwezen en weemoed; van opluchting, omdat U voortaan ontheven zult zijn van vele drukkende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 6