222
MAANDAG 6 DECEMBER 1926.
zal liet onderwijs inrichten, zooals zij denkt dat goed is.
Naast het politieke element van dat onderwijs is er echter
een algemeen deel, waarvoor door de leden aanzienlijk ge
offerd wordt; men zou daaraan uitbreiding willen geven, maar
de kas van het instituut laat het niet toe.
Het is wel wat klein om altijd naar iets te zoeken op grond
waarvan men steun kan afwijzen. Te Utrecht heelt men die
zaak geheel gecentraliseerd geregeld en te Amsterdam be
weegt men zich ook op dit gebied, zoodat spreker niet inziet,
waarom men dat te Leiden niet zou kunnen doen.
De heer Meunen zegt, dat ook aan de financiëele moge
lijkheden van de gemeente grenzen zijn. Afgezien van de
principiëele vragen, dient men dat bij alle zaken in het oog
te houden.
De heer Knuttel meent, in tegenstelling met den heer
Verweij, dat subsidies aan sectarische onderwijsinstellingen
als regel moeten worden geweigerd, omdat men daarmede
in een verkeerde richting gaat. Hier geldt het voor spreker
een grensgeval. Eenerzijds is er, waar hier onderwijs wordt
gegeven in gewone vakken, alleszins aanleiding voor het
geven van een susidie, maar spreker weet, dat daarnaast
onderscheidene cursussen worden gegeven, welke hij uit een
politiek oogpunt verkeerd vindt voor de arbeiders. Er staat
evenwel tegenover, dat het Instituut voor Arbeidersontwik
keling niet een organisatie is van een bepaalde partij en er
in principe voor arbeiders van andere richting ook gelegenheid
bestaat hun invloed te doen gelden en een andere stem te
laten weerklinken. Daarom gaat spreker met het voorstel van
den heer Verweij mee.
De heer van Stralen kan als penningmeester van het
Instituut voor Arbeidersontwikkeling mededeelen, dat de
stand van de kas van het Instituut slechter is dan die van
de gemeentekas. De gemeente kan een bedrag van 500.
voor dit doel nog wel opbrengen.
Als het partijdige, niet neutrale karakter van het Instituut
op den voorgrond wordt gesteld, dan vergeet men toch het
een en ander. Spreker herinnert er aan, hoe in den tijd van
de groote werkloosheid een Commissie voor Arbeidersont
spanning en Arbeidersontwikkeling is werkzaam geweest, die
in den winter meermalen in de Stadsgehoorzaal voorstellingen
heelt doen geven, waarvan de arbeiders van alle richtingen
hebben geprofiteerd. Stelde men het Instituut door het toe
kennen van een subsidie in staat ook dezen winter enkele
van die voorstellingen voor de werkloozen te doen geven,
dan zou daarmede deze daad reeds voldoende zijn beloond.
Het Instituut heeft daarvoor geen geld.
Er is indertijd een wenk gegeven, om bij particulieren
voor dit doel geld te krijgen, maar het particulier initiatief
is toen in gebreke gebleven.
Spreker hoopt, dat de gemeente in deze iets zal willen
doen en beveelt het voorstel van den heer Verweij warm
aan. Hebben enkele leden pririeipiëel bezwaar, omdat zij bang
zijn, dat uit dit subsidie dingen zullen worden bekostigd, die
zij niet gewenscht achten, dan kan men bepalen, dat het
geld moet worden bestemd voor het geven van ontspanning
aan de werkloozen.
De heer Eerdmans meent, dat hetgeen de heer van Stralen
aan het slot heeft gezegd, eenigszins in andere richting gaat
dan het ingekomen request, dat betreft arbeidersontwikkeling,
al ontkent spreker niet, dat in ontspanning eenige ontwik
keling kan liggen.
Spreker wil er op wijzen, dat er in Leiden twee instituten
zijn, welke zich speciaal ingericht hebben op arbeidersont
wikkeling: het Volkshuis op den Apothekersdijk en het gebouw
in de Langestraat, beide neutraal, niet uitgaande van eenige
godsdienstige gezindheid. Waarom kan men daarvan niet
gebruik maken en moet men daarvoor weder hebben een
bepaalde politieke organisatie? Door die beide instituten wordt
geklaagd, dat men eigenlijk de menschen, die men er wil
hebben, niet krijgt en nu zou er nog een derde gelegenheid
moeten komen!
De heer Sijtsma vestigt eveneens de aandacht op het
Volkshuis, dat absoluut neutraal is enj waar alle arbeiders,
die ontwikkeling wenschen, terechtkunnen. Nadat het Instituut
voor Arbeidersontwikkeling is opgericht, heeft men zekere
categorie van arbeiders het Volkshuis zien verlaten. Men
kreeg den indruk, dat men het daar te neutraal vond en dat
men daar een speciaal stempel op de bij te brengen ontwik
keling wenscbte te drukken.
Het lijkt spreker niet goed, dat de gemeente aan dit Instituut
een subsidie geeft, want waar zou dan bet eind zijn? Dan
zou men van alle zijden komen om een subsidie voor soort
gelijk doel.
Het voorstel van den heer Verweij wordt met 20 tegen 11
stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Spendel, Deumer,
Eikerbout, mevrouw van Itallie—van Embden, de heeren
van Tol, Coster, Eerdmans, Sanders, Reimeringer, Meijnen,
Mulder, van der Heijden, van Hamel, Sijtsma, Wilbrink,
Wilmer, Splinter, Bergers en Huurman.
Vóór stemmen: de heeren Dubbeldeman, Schüller, Verweij,
Witmans, mevrouw Dietrichde Rooij, de heeren van Stralen,
Knuttel, Baart, Kooistra, Groeneveld en van Eek.
De heer Sijtsma wenscht nog even terug te komen op
hetgeen hij in de secties gezegd heeft over de verhouding
van de salarissen van de aan »de Lakenhal" verbonden
ambtenaren.
Het salaris van den Directeur bedraagt 2500.en dat van
den adjunct-Directeur ƒ3000.Die verhouding acht spreker
niet juist. De gemeente heeft aan den heer Coert een uit
nemend ambtenaar, niet alleen omdat hij, waar de heer
Overvoorde er veelal niet is, de leiding heeit, maar ook omdat
hij in staat is de schilderijen te herstellen en daardoor veel
geld uitspaart. Spreker wil daarom het salaris van den heer
Coert verhoogen tot 3500.
De Voorzitter merkt in de eerste plaats op, dat omtrent
deze zaak niets voorkomt in het sectie-verslag.
Wat het voorstel van den heer Sijtsma betreft, als men
op die manier incidenteel in den Raad een bepaald salaris
gaat verhoogen, dan kan men de salaris-verordening wel
intrekken. Had de heer Sijtsma iets dergelijks gewild, dan
had hij, waar de Raad de vorige week ook bijeen is geweest,
tijdig een voorstel kunnen indienen.
Waar de Wethouder, tevens Voorzitter van de Commissie
voor de Lakenhal, heeft gehoord wat hier gesproken is en de
zaak in de Commissie kan bespreken, geeft spreker den heer
Sijtsma in overweging af te wachten, of van die zijde een
voorstel in zijn geest wordt gedaan. Gebeurt dat niet, dan
kan hij alsnog met een voorstel komen.
De heer Sijtsma wil de zaak gaarne aan de Commissie en
aan den Wethouder overlaten, maar spreekt zijne bevreemding
er over uit, dat, waar hij haar in de sectiën heeft besproken,
daaromtrent niets in het sectie-verslag voorkomt.
De heer Heemskerk heeft met den heer Sijtsma in dezelfde
sectie gezeten en meent zich te herinneren, dat deze, nadat
hij over dit onderwerp had gesproken, na enkele opmerkingen
van andere zijde over deze persoonlijke kwestie, zelf van
oordeel was, dat het verhandelde niet in het sectie-verslag
moest komen.
De heer Huurman wil het geheugen van den heer Sijtsma
even opfrisschen. Aangezien het een persoonlijke zaak gold,
heeft spreker als lid der Commissie aan den heer Sijtsma
beloofd haar in de Commissie te zullen bespreken, terwijl in
de sectie werd afgesproken, dat het door den heer Sijtsma
gesprokene niet in het sectie-verslag zou worden vermeld.
Spreker heeft inderdaad de zaak met den heer Reimeringer
besproken, maar nu loopt de heer Sijtsma op de behandeling
ervan in de Commissie vooruit.
Volgnr. 460 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Volgnr. 461, op verzoek van de heeren van Eek en Knuttel
in stemming gebracht, wordt aangenomen met 21 tegen 9
stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Heemskerk, Spendel, Deumer,
Eikerbout, mevrouw van Itallievan Embden. de heeren van
Tol, Coster, Eerdmans, Sanders, Reimeringer, Meijnen, Mulder,
van der Reijden, van Hamel, Sijtsma, mevrouw Dietrich
de Rooij, de heeren Wilbrink, Wilmer, Splinter, Bergers en
Huurman.
Tegen stemmen: de heeren Dubbeldeman, Schüller, Verweij,
van Stralen, Knuttel, Baart, Kooistra, Groeneveld en van Eek.
(De heer Witmans had gedurende deze stemming de ver
gadering tijdelijk verlaten).
De volgnrs. 462 tot en met 484 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Bij volgnr. 485 wordt de begrooting van het Burgerlijk
Armbestuur zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
goedgekeurd, waarna ook dit volgnr. en de volgnrs. 486 tot
en met 491 achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming worden aangenomen.