MAANDAG G DECEMBER 1926.
229
toegepast moet worden. Desniettegenstaande heeft spreker
daarna ter inzage ontvangen een schrijven van de Afdeeling
Leiden van de S. D. A.P., waarin opgekomen werd tegen de
vertooning van een kinderfilm, getiteld: „Broekjesbond", een
parodie op de A.J.C., als zijnde kwetsend voor de socialis
tische richting. Daaruit blijkt, dat men ook aan dien kant
in beginsel niet van censuur afkeerig is.
De heer Wilmer vindt het besluit van Burgemeester en
Wethouders rationeel en meent de interpellatie van den heer
van Stralen te kunnen beschouwen, geheel afgezien van den
inhoud der film. De nuchtere feiten zijn de volgende. De
Burgemeester heeft de openbare vertooning van een film
verboden en daarmede dus als zijne meening uitgesproken,
dat het ongewenscht is, dat die film voor de bevolking wordt
vertoond. Nu is er in de gemeente een Gehoorzaal, over
welker verhuring Burgemeester en Wethouders zeggenschap
hebben, hetgeen in zich sluit, dat zij tot op zekere hoogte
ook aansprakelijk zijn voor hetgeen in die Gehoorzaal gebeurt.
Het zou daarom allerzonderlingst zijn, indien Burgemeester
en Wethouders door de Gehoorzaal voor het bewuste doel
beschikbaar te stellen als hunne meening te kennen gaven,
dat zij de vertooning der film niet ongewenscht vonden en
daarmede het oordeel van den Burgemeester désavoueerden.
Er komt bij, dat de Wethouders ieder voor zichzelf over
tuigd zullen zijn van het ongewenschie der vertooning, maar,
ook al mocht dat niet het geval zijn, dan is het nog zeer
rationeel, dat na het opvoerverbod van den Burgemeester de
Gehoorzaal voor een vertooning in besloten kring niet is
afgestaan, omdat anders de bioscoophouders ongetwijfeld in
verzet zouden zijn gekomen en met recht de vraag zouden
hebben gesteld, of de gemeente met hen wilde concurreeren.
De heer van Eck verklaart van het schrijven, dat de
Voorzitter heeft genoemd, niets te weten, al ontkent hij
de juistheid ervan niet. Een of andere willekeurige sociaal
democraat moet het geschreven hebben.
De Voorzitter voegt spreker toe, dat degene, die het heeft
geschreven, secretaris van de partij was. Spreker ontkent dat
niet, maar houdt vol, dat de klacht niet namens de partij
is geuit.
L)e Voorzitter, die gewoon is formeel zeer sterk te onder
scheiden, verwart nu eigenlijk zijn eigen publiekrechtelijke
bevoegdheid om de openbare vertooning van een film te ver
bieden en het privaatrechtelijk verhuren van de Gehoorzaal
door Burgemeester en Wethouders. Genoemde bevoegdheid
van den Burgemeester en het gebruik, dat deze daarvan heeft
gemaakt, laat spreker thans rusten. Veel erger is de weigering
van de zaal door Bur gemeester en Wethouders. Burgemeester
en Wethouders treden hier op als zaalverhuurders en het
gaat niet aan, dat men daarbij zijn partij-inzicht laat zegevieren.
De Voorzitter voegt spreker toe, dat het met partij-inzicht
niets te maken heeft, maar spreker houdt vol van wel. Wil
men in de Gehoorzaal een door en door onzedelijk stuk op
voeren, dan zal niemand het Burgemeester en Wethouders
kwalijk nemen, als zij daarvoor de Gehoorzaal niet beschik
baar stellen.
Maar men weet, dat over deze film geheel verschillend
geoordeeld wordt, en het lijkt spreker, dat Burgemeester en
Wethouders, optredende als zaalverhuurders, zich geheel
buiten dien strijd moeten houden. Zooals nu gehandeld is,
wordt de Stads-Gehoorzaal gesteld in dienst van een bepaalde
partij. Dat gevoelt de Voorzitter misschien niet, maar spreker
en zijn partij gevoelen dat wel.
De Voorzitter meent, dat de heer van Eck dan beter
kan zeggen, dat de Stads-Gehoorzaal wordt gesteld in dienst
van alle par tijen, behalve in dien van de S. D. A. P. en de
Communistische Partij.
De heer van Eck zegt, dat er buiten de S. D. A. P. en de
Communistische partij nog anderen, ernstige personen, zijn,
die gevoelen voor de geestesvrijheid en die geen bezwaar
hebben tegen de vertooning van deze film.
Het ligt er aan welk standpunt men inneemt. Onder de
Katholieken keurt men bet optreden van den Burgemeester
in deze nu wel goed, maar men zou eens wat hooren, als
de Stads-Gehoorzaal eens geweigerd werd voor een vertoo
ning van Katholieke zijde, omdat men meende, dat daardoor
aanstoot zou gegeven worden aan andere partijen.
De Voorzitter zegt, dat uit het schrijven namens de partij
van den heer van Eck, betreffende de vertooning van de
kinderfilm »De Broekjesbond" blijkt, dat zijn partij zelfs een
verbod wil, wanneer zij door een vertooning alleen maar
belachelijk zou worden gemaakt.
De heer van Eck zegt, dat de partij niet verantwoordelijk
is voor wat de een of andere sociaal-democraat schrijft.
Spreker vraagt, of de ondei teekenaar van dat schrijven onder-
teekent als partij-secretaris.
De Voorzitter zegt, dat het schrijven onderteekend is
door den heer Proos als partij-secretaris.
De heer van Eck spreekt nu niet over het verbieden van
deze film, maar hierover, dat Burgemeester en Wethouders
hun bevoegdheid hebben gebruikt om een bepaalde richting
te weren.
Spreker begrijpt niet, dat de Wethouders op een dergelijke
wijze gehandeld hebben. De Voorzitter zegt, dat het College
staat boven de partijen, maar men stelt zich toch in dienst
van een bepaalde par tij, als men het andere partijen onmogelijk
maakt om de Stads-Gehoorzaal voor dit doel te krijgen. Spreker
kan zeggen, dat dit in veel hoogere mate ontstemming heeft
gewekt dan het verbod van de openbare opvoering door den
Burgemeester.
De heer van der Reijden begrijpt niet, dat een zoo hoog
staand man als de heer van Eck zich voor een dergelijke
zaak zoo kan interesseeren, als hij het gemeentebelang voor
oogen houdt. Voor spreker geeft den doorslag de vraag, welke
opvoedende kracht van zoo'n film voor de ingezetenen uitgaat
en, als hij dan leest wat de couranten daarover schrijven,
dan juicht hij de beslissing van Burgemeester en Wet
houders toe.
De heer Knuttel zegt, dat de woorden van den heer
van der Reijden zuiver aangeven de zucht bij een deel van
den Raad om censuur uit te oefenen in dien zin, dat alles,
waarvan naar zijne meening geen opvoedende kracht uitgaat,
moet worden geweerd. Van alle geestelijke vrijheid blijft op
die manier niets over, terwijl naar sprekers oordeel het dienen
van het gemeentebelang in de eerste plaats bestaat in het
dienen van het belang der geestelijke vrijheid.
Aan spreker is het houden van een interpellatie over dit
onderwerp geweigerd, maar nu Burgemeester en Wethouders
door de zaalweigering het standpunt van den Burgemeester
hebben overgenomen, geldt het hier niet meer een politie
maatregel, doch is het een zaak geworden, die in elk geval
ontwijfelbaar valt onder de controle van den Raad.
In de eerste plaats wil spreker iets zeggen over het stand
punt van den Burgemeester ten aanzien van hetgeen in strijd
zou zijn met de openbare orde. Dat is zeker niet de communis
opinio. Als de openbare orde zoo wordt opgevat, dat vrees
voor verstoring daarvan zou bestaan, indien een revolutionaire
strijd ten tooneele werd gevoerd tegen een openbare orde,
die nota bene niet eens is de openbare orde van het eigen
land het C/aristisch régime in Rusland kan men een vóór-
kapitalistisch régime noemen waar eindigt men dan? Dan
moet men voorstellingen uit den 80-jarigen oorlog en uit de
Fransche revolutie ook niet toelaten! Hier zijn tal van films
vertoond, die op de een of andere revolut ie betrekking hadden,
maar nu in deze film de revolutionnairen de mooie rol spelen,
wordt de film verboden.
De Voorzitter voegt spreker toe, dat van een mooie rol
geen sprake is, omdat van beide zijden op afschuwelijke
wijze wordt gemoord, maar men mag niet vergeten, dat deze
film een stuk historie weergeeft. Wanneer een moordpartij
afschuwelijk is, dan geldt dit voor de historie, maar niet
voor een film, welke de historie weergeeft.
De Voorzitter beroept zich voorts op het argument van
den Burgemeester van Amersfoort, dat er heethoofden zouden
kunnen zijn, die ten gevolge van het zien van deze film
dingen zouden gaan doen, die met den geest van deze film
in den meest flagranten strijd zouden zijn, want van de
Russische revolutie kan men zeker dit zeggen, dat de partij,
die daar de revolutie heeft gemaakt, de meest besliste tegen
standster is van elk individueel terrorisme. Dat is dus een
zeer zwak argument.
De Voorzitter zegt, dat, toen art. 188 der Gemeentewet tot
stand kwam, men niet gedacht heeft aan iets als zich thans
voordoet, maar wanneer ten opzichte van de Zondagswet
gezegd wordt, dat bepaalde omstandigheden bij de tot stand-
koming dier wet niet zijn voorzien, dan antwoordt hij: wij
houden ons aan de letter der wet.
Spreker wijst er op, dat deze film niet de eenige is, welke
te Leiden is afgekeurd. Er worden hier meer films afgekeurd,
maar ten opzichte van deze film wil men een stap verder
gaan; die wil men bepaald vervolgen; die mag niet eens in
besloten kring opgevoerd worden.
Spreker vestigt er de aandacht op, dat deze film in streken
van Duitschland, zooals Saksen, in het Ruhrgebied, enz., waai
de spanning heel wat grooter is dan hier, toegelaten is. en
dat in een te Leiden verschijnend zeer reactionair weekblad,
»De Leidsche Post", vóórdat een beslissing gevallen was, uit
drukkelijk gezegd is, dat het wenschelijk was, dat men deze
bijzonder mooie film te Leiden spoedig te zien zou krijgen.