228 MAANDAG 6 DECEMBER 1926. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Wilmer was inmiddels weder in de vergadering teruggekeerd). XI. Voorstel in zake het verleenen van een extra-onder- steuning in de Kerstweek aan gehuwden, kostwinners en alleenstaande personen, die door het Burgerlijk Armbestuur of door den Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken worden ondersteund. (Zie Ing. St. No. 261.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter geeft thans, ingevolge het door den Raad genomen besluit, het woord aan den heer van Stralen om de volgende vraag tot Burgemeester en Wethouders te richten: Willen Burgemeester en Wethouders mededeelen, om welke reden zij aan de Vereeniging Het Volksgebouw" hebben geweigerd de Stads-Gehoorzaal te huren voor de ver tooning van de Potemkin-film in besloten kring?" De heer van Stralen kan volstaan met de opmerking, dat het hem ten zeerste verwonderd heeft, dat aan de vereeni ging »Het Volksgebouw" de Stads-Gehoorzaal geweigerd is voor het door die vereeniging aangegeven doel, en verzoekt Burgemeester en Wethouders te willen mededeelen de redenen, welke hen daartoe geleid hebben. De Voorzitter zegt, dat de Burgemeester de bevoegdheid heeft om de opvoering van deze film te verbieden ingevolge art. 188, 2e lid, der Gemeentewet. De Burgemeester doet dat naar eer en geweten, al kan het zijn, dat sommigen het met zijne beslissing niet eens zijn. In dit geval heeft de Burgemeester de vertooning van de film verboden, als zijnde in strijd met de openbare orde en zedelijkheid, en nu zou het toch allervreemdst zijn, indien het College van Burgemeester en Wethouders toestond, dat- in een gebouw, behoorende aan de gemeente, vertoond werd een film, welke in strijd met de openbare orde of zedelijk heid verklaard is door dengene, die volgens de wet bevoegd is om op dien grond de vertooning te verbieden. Spreker heeft in de vergadering van Burgemeester en Wet houders de zaak uiteengezet en kan verklaren, dat het College het geheel met hem eens was. Het spreekt eigenlijk vanzelf, dat het College in deze gehandeld heeft gelijk het gedaan heeft. De heer van Stralen kan zich voorstellen, dat de Burge meester, die de openbare vertooning van deze film heeft verboden, zal trachten te bereiken, dat de Stads-Gehoorzaal niet beschikbaar gesteld wordt voor dit doel, maar het maakt toch verschil, of de Burgemeester de openbare vertooning van een dergelijke film verbiedt, dan wel of het College aan een organisatie het gebruik van de Gehoorzaal weigert. Daar voor moeten toch wel zeer klemmende redenen bestaan. Vooreerst is spreker het niet met den Burgemeester eens, dat deze film in strijd zou zijn met de openbare orde of zedelijkheid. Spreker heeft haar gezien en burgemeesters van andere plaatsen, die de vertooning ook hebben bijgewoond, staan in deze aan de zijde van spreker. De Burgemeester van Leiden heeft de zaak wel wat zwaar opgenomen. De Voorzitter zegt, dat de interpellatie slechts loopt over de vraag, waarom Burgemeester en Wethouders de Gehoorzaal hebben geweigerd voor de opvoering van de film in besloten kring. De heer van Stralen zegt, dat Burgemeester en Wethouders de Gehoorzaal hebben geweigerd om dezelfde reden als waarom de Buigemeester de openbare vertooning heeft verboden, en nu mag spreker wel zeggen, dat hij ontkent, dat deze film in strijd is met de openbare orde of zedelijkheid. Spreker begrijpt niet, dat er aanleiding bestaat de vertooning van deze film te bemoeilijken, waar zij in geen der plaatsen, waar zij is vertoond, heeft geleid tot wanorde, tot oproer of een begin van revolutie. Overal ging het publiek even kalm heen, als het gekomen was. Van een College van Burgemeester en Wethouders, waarin ook een vrijzinnig Wethouder zit, had spreker een andere houding verwacht. Deze zaalweigering acht hij nog ernstiger dan het verbod der openbare vertooning. Het niet geven van een zaal voor het vertoonen van een film in besloten kring lijkt 'in hooge mate op tegenwerking, omdat de Stadsgehoorzaal eigenlijk de eenige zaal is in deze gemeente, waar een dergelijke vertooning zou kunnen plaats hebben. Spreker zou gaarne zien, dat de Raad zich in deze richting uitsprak, dat de beslissing van Burgemeester en Wethouders werd betreurd of afgekeurd en aan het College werd verzocht alsnog de zaal beschikbaar te stellen voor de organisatie, welke er om heeft verzocht. De Voorzitter zegt, dat de Raad dat niet kan doen, omdat Burgemeester en Wethouders omtrent de verhuring beslissen. Aan het begrip van «strijd met de openbare orde" geeft de heer van Stralen een verkeerde uitlegging. In strijd met de openbare orde beteekent ook in strijd met de gestelde rechtsorde. Een voorstelling kan dus in strijd zijn met de open bare orde, zonder dat daarbij wanordelijkheden voorkomen. Een dubieus punt is, of art. 188, 2e lid, niet tevens op vertooningen in besloten bijeenkomsten slaat. Spreker laat dit echter varen; de communis opinio, z. i. ten onrechte, is, dat dit artikel alleen betrekking heeft op openbare vertooningen. Bij het tot stand komen van de Gemeentewet heeft men natuurlijk niet voorzien, dat men later zou trachten deze be paling, zou zij ajleen openbare vertooningen betreffen, illusoir te maken door stukken, die door den Burgemeester ver boden zijn, in zoogenaamd besloten kring te doen vertoonen. Men stelle zich maar eens het geval voor, dat de 3 October- vereeniging vertooningen in besloten kring ging geven! Nu wil de heer van Stralen weten, waarom de Wethou ders zich met de opvatting van spreker vereenigd hebben. Die hebben ook in de couranten gelezen wat over dezelfde zaak geantwoord is op een vraag door den Burgemeester van Amersfoort, een liberaal man, die heeft gezegd »Als men mij vraagt, waarom ik besloten heb deze film te verbieden, dan wil ik in de eerste plaats zeggen niet omdat ik thans direct uit de vertooning een revolutie zie voortspruiten, maar wel omdat het zien van de filmbeelden, temeer doordat daaraan mede ten grondslag liggen elementen van artistieke waarde en menschelijke gevoelens, een zoo- danigen indruk kan maken, (welke indruk kan worden ver sterkt door het hooren van de muziek), dat vooral jonge menschen, in het bijzonder natuurlijk diiect uit eigen aan schouwing, maar ook door beïnfluenceering van anderen, verleid kunnen worden tot handelingen, welke nu een maal in een geregelde orde van zaken niet toelaatbaar zijn en dus, zoo noodig met geweld, moeten worden tegen gegaan door de overheid, welke die ook zij; handelingen dan óók, waarover de daders, mèt hun omgeving, gedurende lange jaren, wellicht hun geheeie leven, de grootste spijt zullen hebben. Ter wille van hen, die het slachtoffer worden van hun nog onbekookte meening, niet minder om personen in de uitoefening van hun plicht, dus onschuldigen, te sparen, kortom, ter voorkoming van gebeurtenissen, welke ongunstig kunnen werken op de gezonde, regelmatige evolutie onzer maatschappij, heb ik dezen maatregel genomen." Grosso modo is het College het daarmede eens. Spreker kan zich begrijpen, dat de Wethouders zeggen waar de Burgemeester de open bare vertooning heeft verboden, zou het te gek zijri, als wij de Gehoorzaal, een gemeentelijk gebouw, voor een vertooning in zoogenaamd besloten kring gingen verhuren. Spreker heeft in de courant geheel onjuiste beschouwingen gelezen, b. v. dat spreker zou hebben gehandeld onder pressie van den garnizoenscommandant; spreker heeft zelfstandig zijn besluit genomen, zonder pressie van den garnizoens commandant. De heer van Stralen beroept er zich op, dat verscheidene burgemeesters de vertooning van de film niet hebben ver boden. Spreker had de vertooning ook wel kunnen toestaan om van den last af te zijn dat is veel gemakkelijker dan om haar te verbieden maar zoo iets doet hij nu eenmaal niet. Al vindt hij het niet aangenaam, hij heeft gemeend de vertooning te moeten verbieden. Wat betreft het oordeel van de Bioscoop-Commissie, slechts 3 leden waren vóór toelating van de film, 7 leden voor een verbod, terwijl 9 leden tegen de vertooning geen bezwaar hadden, indien verschillende belangrijke coupures werden aangebracht. De meerderheid van deze Commissie was dus niet vóór de vertooning. De heer van Stralen voegt spreker toe, dat de vertooning toch had kunnen plaats hebben met coupures, maar met die coupures zou het niet meer de Potemkin-film zijn geweest. Uitoefenen van censuur is altijd moeilijk, maar als het plicht is, moet men het doen. Sommigen zijn tegen censuur, maar, als het hen zelf geldt, zijn zij er soms wel voor; zoo ook de sociaal-democraten. Spreker heeft indertijd een commissie ingesteld, welke den Burgemeester zou adviseeren in zake bioscoopvertooningen toen zijn ook uitgenoodigd de Bestuurdersbond en de Afdee- ling Leiden van de S. D. A. P. om zich in die commissie te laten vertegenwoordigen. Dat is echter door die lichamen afgewezenlaatstgenoemde schreef, dat zij op het stand punt stond, dat censuur op openbare voorstellingen niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 14