MAANDAG 6 DECEMBER 1926.
227
De heer Sanders is het in zooverre met den heer Knuttel
eens, dat de verhooging van den post voor «Onvoorziene
Uitgaven" niets zou beteekenen. Blijkt er een tekort te zijn
op dezen post, dan kan in den loop van het jaar daarin
worden voorzien. Spreker kan den heer Knuttel echter niet
toegeven, dat dit zou geschieden door aanvulling uit den post
kapitaalsreserve van f 800.000.
Hoe problematiek dit voorstel van den heer van Eek is,
kan hieruit blijken, dat te Zaandam deze post slechts tot een
bedrag van 2520.is uitgetrokken. Het heeft dus niet de
minste beteekenis om dezen post !e verhoogen.
Zelfs op Hoofdstuk XII van de Staatsbegrooting wordt voor
Onvoorzien niet meer dan f 50.000.uitgetrokken, wel een
bewijs, dat met het op deze begrooting uitgetrokken bedrag
ruimschoots kan worden volstaan.
De heer van Eck is het ermede eens, dat het betrekkelijk
een formaliteit is, maar het hangt geheel hiervan af, hoe in
het algemeen is de geest, die in het College van Burgemeester
en Wethouders heerscht.
Door de lagere raming van den post Onvoorzien wordt aan
Burgemeester en Wethouders een wapen in de hand gegeven
om tot den Raad te zeggen: wees zuinig, want het staat er
met de financiën slecht voor.
De Voorzitter vestigt er ook zijnerzijds nog de aandacht
op, dat op hoofdstuk XII der Staatsbegrooting (Onvoorziene
Uitgaven) niet meer dan f 50.000.wordt uitgetrokken.
Het voorstel van den heer van Eck wordt met 23 tegen 9
stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Spendel, Deumer,
Eikerbout, mevrouw van ltallie-van Embden, de heeren van
Tol, Coster, Eerdmans, Sanders, Reimeringer, Meijnen, Mulder,
van der Reijden, van Hamel, Sijtsma, Witmans, mevrouw
Dietrichde Rooy, de heeren Wilbrink, Wilmer, Splinter,
Bergers, Huurman en Schoneveld.
Vóór stemmen: de heeren Dubbeldeman, Schüller, Verweij,
van Stralen, Knuttel, Baart, Kooistra, Groeneveld en van Eck.
(De heeren Knuttel en Splinter waren inmiddels ter ver
gadering gekomen.)
Volgnr. 608 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Volgnr. 139, verhoogd met ƒ5664.wordt zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter stelt nu voor de begrooting van den gewonen
dienst in ontvang en uitgaaf vast te stellen tot een bedrag
van 7.815.113.—.
De heer Knuttel vraagt stemming.
De heer van Eck zegt, dat het standpunt van den heer
Knutfelhem verbazend onpractisch lijkt, hetgeen spreker met
een voorbeeld zal aantoonen.
Te Giethoorn zitten 3 sociaal-democraten en 1 communist
in den Raad. Toen verleden jaar daar de begrooting werd
behandeld, kwamen door de samenwerking van de sociaal
democraten en den communist belangrijke verbeteringen tot
stand, maar ten slotte werd de begrooting met behulp van
den communist verworpen, met het gevolg dat zij door den
Commissaris der Koningin werd vastgesteld. Dat lijkt spreker
verbazend onpractisch. Als de heer Knuttel de macht had
een andere begrooting in de plaats van deze te stellen, dan
zou hij gelijk hebben, maar nu hij die macht mist, noemt
spreker het wanordelijk te trachten de begrooting te doen
verwerpen, wat hem bevreemdt van iemand, die verklaart
een voorstander van orde te zijn.
De heer Knuttel antwoordt, dat de heer van Eck vergeet,
dat spreker niet een voorstander van de kapitalistische orde is.
Wat betreft het geval van de gemeente Giethoorn, spreker
kent de bijzonderheden daarvan niet, maar hij kan zich voor
stellen, dat hij in een dergelijk geval, als de begrooting in
zijn geest was gewijzigd tegen de burgerlijke partijen in,
zijn stem aan die begrooting zou geven. Men moet echter elk
geval op zichzelf beschouwen en waar nu te Leiden de belasting
gehaald wordt waar zij niet vandaan gehaald moet worden
en waar verder het toezicht op de besteding der belasting
gelden geheel en al bij de burgerlijke partijen ligt, meent
spreker niet te mogen medewerken tot aanneming van deze
begrooting en wil hij eventueele moeilijkheden, die daaruit
voortvloeien, gaarne voor zijne rekening nemen.
De geheele begrooting van den gewonen dienst in ontvang
en uitgaaf tot een bedrag van f 7.815.113.wordt vervolgens
vastgesteld met 31 tegen 1 stem, die van den heer Knuttel.
De geheele begrooting van den Kapitaaldienst in ontvang
tot een bedrag van ƒ5.231.976.en in uitgaaf tot een bedrag
van f 4.302.624.wordt ten slotte zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming vastgesteld.
III. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school
Vrouwenkerksteeg A.
(Zie Ing. St. No. 262.)
De Voorzitter verzoekt den heeren Dubbeldeman, Witmans,
Spendel en Deumer het stembureau te vormen.
Wordt benoemd met 30 stemmen rnej. J. Keja; mej. M.
Slothouwer verkreeg 1 stem.
(De heer Wilmer had inmiddels de vergadering tijdelijk -
verlaten.)
IV. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school
Schuttersveld B.
(Zie Ing. St. No. 262.)
Wordt benoemd met 30 stemmen mej. J. J. Voskuil;
mej. L. G. Tuk verkreeg 1 stem.
V. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school
Medusastraat A.
(Zie Ing. St. No. 262.)
Wordt benoemd met 29 stemmen mej. M. Slothouwer;
mej. L. G. Tuk en mej. Chr. van Weizen verkregen ieder
1 stem.
VI. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school
Zuidsingel B.
(Zie Ing. St. No. 262.)
Wordt benoemd met 29 stemmen mej. L. G. Tuk; mej.
Chr. van Weizen en mej. M. J. Schophuizen verkregen ieder
1 stem.
VII. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school
Paul Krugerstraat B.
(Zie Ing. St. No. 262.)
Wordt benoemd met 29 stemmen mej. Chr. van Weizen;
mej. M. J. Schophuizen en mej. E. J. van Griethuijsen ver
kregen ieder 1 stem.
VIII. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school
Ha verstraat B.
(Zie Ing. St. No. 262.)
Wordt benoemd met 29 stemmen mej. M. J. Schophuizen;
mej. E. J. van Griethuijsen en mej. H. de Jong verkregen
ieder 1 stem.
IX. Benoeming van eene onderwijzeres in het handteekenen
aan de Meisjesschool voor U. L. O.
(Zie Ing. St. No. 263.)
Wordt benoemd met algemeene (31) stemmen mej. J. M.
Bosch.
De Voorzitter dankt het stembureau voor de genomen
moeite.
X. Praeadvies op het verzoek van de N.V. voorheen R. M.
Beuth en Zonen, om vergunning tot het overbouwen van de
Zegersteeg.
(Zie Ing. St. No. 260.)
De heer Knuttel heeft geen bezwaar tegen inwilliging
van dit verzoek, al heelt het hem minder aangenaam ge
troffen, dat door verzoekster zoo geschermd wordt met de
verruiming van werkgelegenheid, welke van inwilliging van
het verzoek het gevolg zou zijn. Gezien den omvang van dit
werk acht spreker dat een gezocht en een demagogisch
argument.