DONDERDAG 2 DECEMBER 1926. 205 De heer van Stralen dacht, dat de Wethouder daarop wel even kon antwoorden, maar spreker zal het dan wel eens bij een andere gelegenheid ter sprake brengen. De Wethouder heelt ook wel geantwoord op sprekers op merkingen over verhooging van de steun normen, welke ook niet in de secties is behandeld. De Wethouder heeft voorts wel veel plaatsen genoemd met lagere steunnormen dan Leiden, maar die zijn vastgesteld onder pressie van het Rijk en spreker meent, dat die pressie thans vervallen is, althans voor die gemeenten, die van de Regeering geen bijslag meer ontvangen voor den werkloozen- steun. Daarop heeft spreker dan ook zijn verzoek gebaseerd om de steunbedragen weder op het oude bedrag terug te brengen. De steun in Delft is wel 1.per week lager, maar daar tegenover staat, dat in Deltt den laatsten tijd allerlei maat regelen ten behoeve van de werkloozen genomen zijn, die men in Leiden niet heeft. Zoo geeft die gemeente nu 1.50 per week brandstoffentoeslag en een toeslag op de huren boven ƒ4.per week. Bovendien is op voorstel van enkele Katholieke dames-raadsleden besloten om aan kinderen van werkloozen beneden den leeftijd van een halfjaar 1 Liter melk per dag te verstrekken. Misschien vinden de Katholieke raadsleden in dezen Raad aanleiding om dit sympathieke voorbeeld te volgen. Sprekers voorstel tot wijziging van den aftrek voor gezins inkomsten vond sympathie zoowel bij den Wethouder als bij den heer Wilmer. Het is echter niet voor het eerst, dat deze zaak aan de orde is, en spreker zou den gewaardeerden steun van den heer Wilmer gaarne reeds bij een vorige gelegenheid hebben ontvangen. De toezegging van den Wethouder, dat hij nader zal overwegen wat in deze kan worden gedaan, geeft spreker aanleiding dit voorstel en dat, in zake de ver trekking van huurbons aan werklooze hoofden van gezinnen, in te trekken. Hiermede is tevens weerlegd het verwijt, dat dergelijke voorstellen alleen worden ingediend ter wille van de propaganda. Het doel is, de werkloozen te helpen, en dit doel is thans door de toezegging van den Wethouder bereikt. Spreker hoopt echter ook, dat daarin begrepen zal zijn het loon, dat werkloozen eventueel verdienen met het sneeuw ruimen, en dat in die gevallen dus niet zulk een groot bedrag zal worden afgetrokken als verleden jaar is geschied. Dat het voorstel tot opheffing van het Burgerlijk Armbestuur door den Wethouder zou worden bestreden, had spreker wel verwacht. Spreker begrijpt echter niet, dat de Raad wettelijk niet bevoegd zou zijn het Burgerlijk Armbestuur op te heffen. Uit artikel 17, eerste alinea, der Armenwet, luidende: «Burgerlijke instellingen, opgericht door de burgerlijke overheid, kunnen, indien daaromtrent in de statuten of in den stichtingsbrief niets anders is bepaald, worden opgeheven door de burgerlijke overheid, door of vanwege welke zij be stuurd worden." blijkt, dat de Gemeenteraad daartoe wel degelijk bevoegd is. Spreker kan ook niet begrijpen, dat de Wethouder het een achteruitgang noemt, omdat een eventueele commissie van advies zou bestaan uit dezelfde personen als thans het Burgerlijk Armbestuur, waarover de Raad niets te zeggen zou hebben, terwijl hij-nu wel de leden van het Burgerlijk Armbestuur benoemt. Spreker bedoelt een gewone Commissie van Bijstand in het leven te roepen, bestaande uit Raadsleden, en niet uit de leden van het tegenwoordige Burgerlijk Arm bestuur. Men zou dan een belangrijke verbetering in verschil lende opzichten krijgen. Afgezien van de vraag, of de steun normen te laag zijn, is het wel gewenscht, dat de Raad eenige zeggenschap heeft over de besteding van een zoo groot bedrag jaarlijks. Dit is nu niet het geval, maar zal wel zoo zijn, wanneer deze zaak bij Burgemeester en Wethouders berust. De heer Wilbrink heeft gevraagd, waarom spreker er zooveel belang in ziet de armenzorg over te brengen naar Burgemeester en Wethouders, in welk College spreker toch zoo weinig ver trouwen stelt. De heer van Eek heeft daarop al geantwoord; het is eenvoudig, omdat men Burgemeester en Wethouders eventueel ter verantwoording kan roepen, hetgeen ten aanzien van het Burgerlijk Armbestuur uitgesloten is. Spreker herhaalt, dat hij bereid is zijn voorstel in te trekken, wanneer Burgemeester en Wethouders toezeggen, dat de naam veranderd wordt in «Maatschappelijk Hulpbetoon" en dat het bestuur wordt samengesteld uitsluitend uit leden van den Gemeenteraad. De Voorzitter heeft betwijfeld, of dit, zooals spreker gezegd heeft, in den Haag het geval is, maar spreker kan hem dit positief verzekeren. De heer Heemskerk bepleitte een reorganisatie van het Burgerlijk Armbestuur in dien zin, dat ook vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging in dat College zitting zouden krijgen. Een poging daartoe is al eens gedaan door den heer Eikerbout en door de S. D. A. P. gesteund. Mocht daartoe een voorstel worden gedaan en wordt dit aangenomen, dan zou spreker daardoor gedeeltelijk bevredigd zijn. De Wethouder heeft den correspondent van «Het Haagsche Volk" verweten, dat deze den godsdienst zou bestrijden. Hij deelde n.l. mede, dat op aandrang van de Katholieke overheid verschillende Leidsche zakenmenschen op Allerheiligen hun zaken hadden gesloten, maar dat dit door de directie van een bekende fabriek zoo werd opgevat, dat de arbeiders dien dag later moesten inhalen door het maken van overuren. De vraag werd gesteld, of - dat de bedoeling was geweest, en daarbij werd opgemerkt, dat 70 van die arbeiders niet- Katholieken zijn, die dus aan dien vrijen dag geen behoefte hadden gevoeld. De Wethouder had dien correspondent liever een pluimpje moeten geven, in plaats van een standje, wrant hij heeft verzwegen, dat de directie dezer fabriek heeft laten overwerken zonder vergunning, zoodat men kan zeggen, dat de Wethouder de wet niet heeft gehouden. Aangezien de voorstellen van den heer van Stralen, luidende: «Ondergeteekende stelt voor om van eventueele gezins inkomsten van werkloozen, die van gemeentewege werk- loozenondersteuning ontvangen, van de eerste 5.dier gezinsinkomsten niets in mindering op de ondersteuning te brengen" en «Ondergeteekende stelt voor om aan werklooze hoofden van gezinnen, die een huur van meer dan f 3.50 per week verwonen en naar het oordeel van Burgemeester en Wet houders daarvoor in aanmerking komen, een huurbon te ver strekken tot het bedrag, waarmede de huur 3.50 te boven gaat, tot een maximum van 2.per week, met dien ver stande dat huurverhooging na 1 December 1926 of het betrekken eener duurdere woning geen hoogeren toeslag zal tengevolge hebben", door den voorsteller zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging of stemming meer uit. De heer Verweij heeft vernomen, ofschoon hij hedenmiddag verhinderd was aanwezig te zijn, dat het aantal leerlingen, dat niet kon worden geplaatst bij het u. 1. o., 6 bedraagt. Hij accepteert dit cijfer en erkent, dat men op grond daarvan moeilijk de oprichting van een school kan verlangen. Echter mag men aannemen, dat dit aantal tengevolge van de nivel leering der schoolgelden vooral grooter zal worden. De Wet houder moet zich ook niet voorstellen, dat een bepaalde actie voor het u. 1. o. wordt gevoerd. Alleen waar advies gevraagd wordt, wordt dit gegeven. Nu het getal leerlingen zoo gering blijkt, heeft het echter geen zin, het desbetreffende voorstel te handhaven en spreker trekt het daarom in. Anders is het gesteld met sprekers voorstel in zake het opnemen van meerdere speel- en sportterreinen in het ge meentelijke uitbreidingsplan. Hoewel het architectenbureau, dat met het ontwerpen van een nieuw plan is belast, daar mede speciaal rekening houdt, is het toch gewenscht, dat de Raad zich daarover uitspreekt, opdat men in de toekomst niet weer zal vernemen, dat voor dergelijke sportterreinen geen plaats beschikbaar is. Spreker beveelt daarom zijn voorstel aan. Spreker heeft voorts met belangstelling den Wethouder gehoord over het Daltonstelsel. Dit is geen politieke kwestie en daarom is verschil van meening mogelijk. Ook in onder wijskringen zelf wordt over dit stelsel niet gelijkluidend gedacht en zijn er vóór- en tegenstanders. Het bezwaar van den Wethouder, dat men een nieuwe onderwijsmethode plaatst te midden van de bestaande, geldt bij elke nieuwe methode en als men zich daardoor laat leiden, kan men elk nieuw stelsel wel weren. Dit bezwaar moet door de practijk worden overwonnen. In elk geval heeft- men hier te doen met een schoolhoofd, dat het ernstig meent. Afgezien van de bezwaren, die men tegen het stelsel heeft, moet men hem een behoorlijke kans van slagen geven, gezien het feit, dat dit stelsel ook in andere plaatsen is toegepast. Spreker beveelt daarom het voorstel- Knuttel aan. Het spreekt van zelf, dat spreker zal stemmen vóór het voorstel van den heer Knuttel in zake het achtste leerjaar, omdat zijn programma zelfs 9 leerjaren voorschrijft. Toch raadt hij den heer Knuttel aan, het voorstel in te trekken, omdat het moeilijk zal zijn tot het achtste leerjaar over te gaan, zoolang het zevende niet verplichtend is gesteld. Aangezien het voorstel van den heer Verweij, luidende: «Ondergeteekende stelt voor het aantal opleidingsscholen voor U. L. O. met één uit te breiden," door den voorsteller is ingetrokken, maakt het geen onder werp van beraadslaging of stemming meer uit. De heer Groeneveld zal zich tot enkele hoofdpunten bepalen. De Voorzitter heeft naar aanleiding van sprekers voorstel om aan te dringen op het aanstellen van vaste verkeers-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 9