DONDERDAG 2 DECEMBER 1920. 197 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 29 Uiovember 1926 op Donderdag 2 December 1926, des namiddags te 2 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester Jhr. Dr. N.C. DE GIJSELA AR. Afwezig: de heer Eikerbout. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1927. De heer Meunen zet zijne rede voort en komt tot de ver ontwaardiging, welke Mevrouw van Itallie heeft gevonden in het antwoord van Burgemeester en Wethouders naar aan leiding van een verzoek, in de secties uitgesproken, om aan ouders van leerlingen een circulaire te zenden, waarin op de voordeelen van de opleiding aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes wordt gewezen. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders moge zich kenmerken door beslistheid van toon, verontwaardiging is er niet in te vinden. Mischien zou er wel verontwaardiging worden gewekt in meer dan één kring, als Burgemeester en Wethouders aan het verzoek voldeden en op die manier de Hoogere Burgerschool voor Meisjes officieel prefereerden boven de beide andere inrichtingen van onderwijs. Een vergelijking met de aansporing, welke tot de ouders wordt gericht, om hunne kinderen het zevende leerjaar te laten volgen gaat niet op, omdat het daarbij gaat om de vraag, of de kinderen nog een jaar langer de school zullen bezoeken ter uitbreiding en voortzetting van het geleerde, dan wel een jaar op straat zullen loopen. Wat betreft den aandrang van Mevrouw van Itallie om in de Commissies van toezicht op het ouderwijs meer plaats in te ruimen aan de vrouw en speciaal aan de moeder, de Voor zitter van de Commissie van Toezicht op het M. O. heeft het aangehoord. In de Plaatselijke Schoolcommissie is onlangs in de plaats van een onderwijzer, die naar elders vertrok, een onderwijzeres benoemd, terwijl reeds twee vrouwen, tevens moeders, in die Commissie zitting hadden. Men gaat dus reeds in de door Mevrouw van Itallie gewenschte richting. De vraag is, of ook Curatoren van het Gymasium het standpunt van Mevrouw van Itallie deelen; wellicht komt het hier ge sprokene te hunner kennis en dan moet men afwachten, hoe zij er op zullen reageeren. Burgemeester en Wethouders hebben daarop natuurlijk geen invloed; het is dus niet noodig daarover verder uit te weiden. De heer Verweij heeft nog gememoreerd de wenschelijkheid om aan den Haagvveg een openbare school te bouwen. Een voorstel heeft de heer Verweij, in tegenstelling met het vorig jaar, dezen keer niet ingediend; spreker kan daarom volstaan met te verwijzen naar hetgeen hij daarover bij die gelegenheid heeft gezegd en naar het antwoord, dat Burge meester en Wethouders thans hebben gegeven: dat de nood zakelijkheid ervan nog niet is gebleken. De ervaring leert trouwens, dat, wanneer Burgemeester en Wethouders aan de hand van de gegevens, die hun ten dienste staan en die zij het best kunnen beoordeelen, meenen, dat zulk een school noodig is, zij niet aarzelen met een voorstel te komen. De heer Knuttel heeft een voorstel ingediend, om het Daltonstelsel in te voeren op de scholen, waar het hoofd dit wenscht. Er is aan dit voorstel echter deze moeilijkheid verbonden, dat de vaststelling van het leerplan niet de taak is van den Gemeenteraad, maar voor de eene helft de taak van het College van Burgemeester en Wethouders en voor de andere helft die van den Inspecteur van het L. O. Wanneer dus Burgemeester en Wethouders en de Inspecteur van meening waren, dat het gewenscht was, dat in Leiden op een of meer scholen het Daltonstelsel werd ingevoerd, dan zouden zij daartoe thans reeds volkomen bevoegd zijn; wat hier voor gesteld wordt, kan dus geen effect sorteeren. De heer Verweij heeft nog gesproken over de schoolartsen. Ook hieromtrent heeft hij ditmaal geen voorstel ingediend en spreker kan dus wederom volstaan met te herinneren aan hetgeen hierover staat in de Memorie van Antwoord. Ook wat betreft het aantal bezoeken, kan verwezen worden naar hetgeen spreker daaromtrent het vorige jaar heeft medegedeeld, n.l. dat over 1925 Dr. Blöte heeft afgelegd 81 bezoeken op 9 scholen, dus gemiddeld per school 9, Dr. Veldhuijzen 100 bezoeken op 11 scholen, dus gemiddeld per school 9, Dr. Schreuder 93 bezoeken op 10 scholen, dus gemiddeld per school 9, Dr. Weebers 97 bezoeken op 10 scholen, dus ook per school gemiddeld 9. Spreker komt thans tot de noodzakelijkheid van een oplei dingsschool voor U. L. O. meer, gelijk de heer Verweij die heeft bepleit. Volgens den heer Verweij zijn vele ouders, die bij de laatste aangifte hunne kinderen voor zulk een opleidings school hadden aangegeven, teleurgesteld. Vooreerst is het aantal, dat definitief teleurgesteld is, slechts 6, maar boven dien heeft de jongste aangifte van nieuwe leerlingen plaats gehad mede onder den invloed van een acfie, waarbij men den ouders ernstig aanried hun kinderen voor een opleidings school voor U. L. aan te geven, met het resultaat, dat dit advies werd opgevolgd ook door ouders, die in het geheel niet van plan waren om hun kinderen, nadat zij de lagere school hadden doorloopen, eenige jaren voor voortgezet onder wijs te bestemmen. Naar de meening van den heer Verweij had men dien ouders recht moeten laten wedervaren en zonder meer aan hun verlangen moeten voldoen, daarbij rekening houdende met het dreigement van sommigen, dat, als hunne aanvrage niet ingewilligd werd, zij hunne kinderen naar een bijzondere school zouden zenden. Burgemeester en Wethouders deelen die zienswijze van den heer Verweij niet, want bij de groote reorganisatie van het lager onderwijs in 1922 heeft de Raad besloten, dat er drie typen van scholen zouden zijneen school, die opleidt voor Gymnasium en H.B.S., verder eenige scholen, welke opleiden voor U. L. O., dus voor leer lingen, die, nadat zij de lagere school hebben doorloopen, nog 4 jaar onderwijs zullen blijven volgen en ten slotte scholen, die opleiden voor het 7e leerjaar. Wanneer zonder meer vol daan moest worden aan de aanvragen van de ouders, terwijl bij nader onderzoek blijkt, dat deze ouders niet van zins zijn na de lagere school hunne kinderen nog 4 jaar onderwijs te laten ontvangen, zou dit beteekeneri een ontzenuwing van het Raadsbesluit van 1922. Daarom meenen Burgemeester en Wethouders, dat er bij de plaatsing van leerlingen op gelet moet worden, of dit geschiedt overeenkomstig bedoeld Raads besluit. Dat het noodig is, dat hierop gelet wordt, blijkt wel hieruit, dat, toen in September het onderwijs in de hoogste klassen van de scholen, die opleiden voor het U. L. O., was geëindigd, er 48 leerlingen waren, die het onderwijs niet zouden voortzetten. Er bleek dus, dat er op die scholen nog een betrekkelijk groot aantal leerlingen is, dat daar eigenlijk niet thuis behoort. Wanneer er werkelijk behoefte bestond aan een school meer, die opleidt voor het U. L. O., zouden Burgemeester en Wethouders een daartoe strekkend voorstel bij den Raad indienen, maar die behoefte bestaat niet. In de scholen, die opleiden voor het U. L. O., bleek op ultimo November in de eerste klassen nog plaats te zijn voor 45 leei lingen, in de 2e klassen voor 52, in de 3e klassen voor 49, in de 4e klassen voor 38, in de 5e klassen voor 36 en in de 6e klassen voor 88 leerlingen. Bovendien zijn er in die scholen nog enkele lokalen disponibel, waarin nog een 70-tal leerlingen geplaatst zou kunnen worden, zoodat er in totaal op ultimo November 1926 nog zouden kunnen worden geplaatst 378 leerlingen. Hieiuit concludeeren Burgemeester en Wethouders, dat er nog geen aanleiding bestaat een dergelijke nieuwe school te stichten. Ten slotte wijst spreker er op, dat, als hier ouders zijn teleurgesteld, die teleurstelling eigenlijk is gekweekt door de gevoerde actie, waarvan hij durft zeggen, dat zij door de S. D. A. P. niet met leede oogen is aangezien. Spreker komt thans tot de beantwoording van de inter pellatie van den heer Sijtsma. Volgens den interpellant zouden de voordrachten een slag in het aangezicht zijn van de Leidsche onderwijzers en onderwijzeressen en ook in dat van de Kweekschool, terwijl hij verder aangevoerd heeft, dat in die voordrachten niet het volle vertrouwen kan worden ge steld, omdat de onderwijzeressen, die in haar klassen worden bezocht, zich tevoren een tijdje prepareeren en dan wel vol doen, te meer als het hoofd der school, die zulk een dame wil slijten, haar tijdens het onderzoek, dat wordt ingesteld, een goede klasse geeft. Indien juist was wat de heer Sijtsma heeft verteld, dan moesten er op drieërlei terrein knoeierijen hebben plaats gehad, omdat het onderzoek, dat is ingesteld, drieledig is geweest. Vooreerst heeft de afdeeling Onderwijs omtrent de sollicitanten vragenlijsten ingestuurd bij de be trokken gemeentebesturen en in de tweede plaats heeft de Inspecteur bij zijne collega's in het land een onderzoek in gesteld naar de sollicitanten, wat bekwaamheid en geschikt heid betreft. Waren de ingekomen antwoorden van dien aard, dat de Commissie kon onderstellen, dat de betrokken personen voor een benoeming in aanmerking konden komen, dan is als derde maatregel in de klassen van die onderwijzeressen, voor zoover zij een klasse hadden de anderen zijn hier gekomen een persoonlijk onderzoek ingesteld. Trouwens het zich prepareeren op zulk een bezoek, zou voor die dames toch wel heel moeilijk zijn, want wie kan er bijv. in slagen in enkele weken orde te krijgen in een klas, waarin vroeger geen orde was Dit is een zaak, die men eerst na jarenlange ondervinding leert. Ook aan de netheid van het schriftelijk werk kan men in enkele weken niet veel veranderen en bovendien kijkt de Commissie niet uitsluitend naar de laatste bladzijden in de schriften, maar ook naar de vorige. De be kwaamheid om zanglessen te geven krijgt men ook al niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 1