206
DONDERDAG 2
DECEMBER 1926.
agenten gezegd, dat die zaak zijn aandacht heeft, maar dat
hij geen toezegging kon doen. Spreker meent, dat het beter
is zijn voorstel in te trekken, omdat men over een maand
een ander hoofd der politie zal hebben. Hoe het nieuwe hoofd
van de politie daarover zal denken, weet niemand, maar het
zou in elk geval vreemd zijn, wanneer hij als het ware een
uitspraak van den Raad zou erven, terwijl hij niet in de
gelegenheid is geweest zijn meening kenbaar te maken. Het
verdient dus de voorkeur, dat de Raad thans hierover geen
beslissing neemt. Spreker trekt daarom zijn voorstel in.
Wat betreft de klacht, dat auto's en andere voertuigen den
openbaren weg als garage gebruiken heeft de Voorzitter ge
antwoord, dat spreker, die den geheelen dag op straat is,
dat beter kon weten dan hij. Inderdaad, maar er zijn toch
ook andere personen, die zich veel op straat bewegen en wier
plicht het is, den Burgemeester van dergelijke dingen op de
hoogte te houden? Waarom hebben zij dat nooit gedaan?
De heer Heemskerk heeft aangedrongen op opheffing van
het gemeentelijk waschbureau. Deze ontkent dit nu wel, maar
in elk geval heeft hij toch betoogd, dat het nu reeds zoover
gekomen was, dat particuliere wasscherijen goedkooper zijn.
In het algemeen is deze bewering niet juist, doch wanneer
hier of daar een enkel wasscherijtje goedkooper mocht werken,
dan moet men wel bedenken, dat goedkoop vaak duurkoop is.
Wel is de omzet gedaald, doch niet onrustbarend. Dat komt
in de laatste jaren ook in de particuliere bedrijven voor.Ook
de particuliere bleekers klagen steen en been, en daarin steekt
dus niets bijzonders. Het gemeentelijk waschbureau heeft nog
een 700 klanten, met een exploitatierekening van ƒ32.000.—.
Het is dus nog steeds een bedrijf van beteekenis.
Er wordt den sociaal-democraten wel eens verweten, dat
zij elk jaar met dezelfde voorstellen terugkomen, maar de over
zijde weet daarvan ook mee te praten, als het in haar kraam
te pas komt, want herhaaldelijk is door den Raad besloten
het waschbureau in stand te houden.
Spreker zal niet met mevrouw van Itallievan Embden
gaan kibbelen over de vraag, wie het eerst den ophaal- en
stortingsdienst in den Raad ter sprake gebracht heeft; dat
doet weinig ter zake en het komt meer op het voorstel zelf
aan. Spreker heeft zich voor deze zaak altijd geïnteresseerd
en hij is dan ook gaan luisteren naar de rede, die de heer
van Zaudbeigen, gemeente-ontvanger te Zwolle, over dien dienst
heeft gehouden. Het spijt spreker, dat niemand van het
gemeentebestuur die vergadering heeft bijgewoond, want er
was wel wat te leeren. De Wethouder was verhinderd, maar
spreker vraagt zich af, of dan niemand anders in zijn plaats
had kunnen gaan. De heer van Zandbergen heeft medegedeeld,
dat de dienst te Zwolle goed functionneerde en dat er een
winst gemaakt wordt of zal worden van ƒ30.000.De Wet
houder vond het van groot gewicht, dat volgens zijn gegevens
dit slechts ƒ27.000.was, maar spreker vindt die ƒ3000.
meer of minder niet erg gewichtig.
Spreker heeft op die vergadering ook den indruk gekregen,
dat de winst, wel niet gefingeerd, maar toch geflatteerd is
en heel gunstig wordt voorgesteld; in een plaats als Leiden
behoeft echter zulk een dienst in geen geval verlies op te
leveren, indien hij althans goed beheerd wordt, ook al wordt
er niet zoo'n groote winst mee gemaakt.
De heeren Witmans en Sanders hebben gezegd, dat de
winst in Zwolle niet gemaakt wordt op den ophaaldienst,
maar op den stortingsdienst voor de spaarbank. Dat zal wel,
want op het gewone ophalen van geld voor Rijk of gemeente
kan men natuurlijk geen winst maken. Een instelling, die
geld ontvangt en het dadelijk weer uitbetaalt, kan daarop
geen winst maken. Dat kan alleen, wanneer zij het geld
eenigen tijd in haar bezit houdt, en een ophaaldienst heeft
daartoe niet voldoende gelegenheid. In Zwolle heeft men er
echter een soort spaarbank aan verbonden. De deelnemers
aan den ophaal- en stortingsdienst kunnen vooruit betalen en
met dat geld kan winst gemaakt worden. Het gevolg is, dat
Zwolle geregeld zeer groote bedragen in kas heeft. Zoo iets
zou in Leiden ook mogelijk zijn, te meer, omdat de gemeente
al een soort van bankinstelling heeft, aangezien overtollig
geld van de bedrijven bij den gemeente-ontvanger wordt ge
deponeerd. Een ophaal- en stortingsdienst zou zich daarbij
kunnen aansluiten, en principieel zou dit niets nieuws zijn.
In Zaandam werkt een dergelijke dienst met verlies. Volgens
den heer van Zandbergen zou dat bet gevolg hiervan zijn,
dat men aldaar de zaak verkeerd heeft aangepakt. De dienst
ontvangt van de betrokkenen niet meer dan strikt noodig is
voor de verschuldigde betalingen en heeft dus nimmer de
beschikking over een eenigszins aanzienlijk saldo. In Zwolle
doet men juist het omgekeerde.
Spreker ontkent, dat hij den Wethouder zou hebben be
schuldigd van sabotage van den ophaaldienst voor schoolgelden.
Hij heeft zich alleen de opmerking veroorloofd, dat het met
onwillige honden slecht hazen vangen is. Dat is heel iets
anders dan een beschuldiging van opzettelijke vernieling. De
Wethouder stelt geen belang in dien dienst, werkt er niet
voor, en daarom gaat het niet, zooals het behoorde te gaan.
De Wethouder heeft naar bewijzen daarvoor gevraagd, en
spreker acht zich wel in staat die aan te voeren. Spreker ontkent,
dat het instellen van den ophaaldienst voor schoolgelden is
te danken aan een motie van de heeren Schoneveld en Heems
kerk. Zulk een motie is er nooit geweest. Wel hebben die
heeren in de zitting van 19 December 1921 een motie ingediend
bij de behandeling van een schoolgeldregeling, om aan Burge
meester en Wethouders te verzoeken »een nadere regeling
te ontwerpen, waardoor het mogelijk wordt aan de schoolgeld-
plichtigen met een inkomen beneden 2000.wekelijksche
betaling te veroorloven".
Dit beteekende alleen, dat het College voorstelde een maande-
lijksche betaling, terwijl de heeren Heemskerk en Schoneveld
wekelijksche betaling mogelijk wilden maken; maar met de
invoering van een ophaaldienst had deze motie niets te maken.
Dit blijkt ook hieruit, dat spreker in diezelfde vergadering
wèl zulk een voorstel gedaan heeft, n.l.:
»De gemeente-ontvanger doet binnen de gemeente Leiden
het verschuldigde innen tegen quitantie."
Dit voorstel is evenwel, na bestrijding door den heer
Heemskerk, verworpen, terwijl de heeren Schoneveld en
Heemskerk tegen stemden.
De heer Sanders heeft de zaak dus onjuist weergegeven.
In 1923 is deze zaak opnieuw in den Raad behandeld; het
advies van de Plaatselijke Schoolcommissie was toen om bij alle
schoolgeldplichtigen met een inkomen van minder dan 2000.
het schoolgeld wekelijks te doen ophalen, tenzij zij uitdruk
kelijk verzochten het niet te doen. Het College wilde daar
niet aanmen moest, om gebruik te mogen maken van dezen
dienst, zich speciaal ten stadhuize komen aanmelden en zoo
is het door den Raad ook besloten. Dit maakt, dat men veel
minder deelnemers heeft dan anders het geval zou zijn.
Spreker heeft toen nog voorgesteld de grens van ƒ2000.
te doen vervallen en iedereen in de gelegenheid te stellen
zijn schoolgeld op deze wijze te betalen. Dit is door het
College bestreden en ten gevolge daarvan heeft men sinds
1923 een ophaaldienst voor schoolgelden voor inkomens beneden
ƒ2000.hetgeen deze zaak uiteraard duur maakt, omdat
alleen de lage schoolgelden op deze wijze worden geïnd. Dit
is een zonderlinge wijze om een dienst te exploiteeren, want
spreker zou een bezuinigingsvoorstel doen, wanneer hij voor
stelde om de laagste schoolgelden maar kwijt te schelden, want
die kosten aan inning en administratie meer dan zij opbrengen.
Zoo dwaas is die dienst geregeld!
Van verschillende zijden, ook door den Wethouder, is
gezegd, dat particulieren beter een ophaal- en stortingsdienst
konden inrichten. Men heeft daarmede echter zeer slechte
ervaring opgedaan in Amsterdam. Daar had men zulk een
dienst, maar op een goeden dag was de directeur er met
het geld vandoor, zoodat de menschen, die meenden hun
belasting betaald te hebben, ten tweede male moesten be
talen. Dit zou ook hier kunnen gebeuren en daarom zijn de
menschen wat schuw om hun geld aan particulieren toe te
vertrouwen. Verder zou het gevolg zijn, dat men drie of vier
particuliere diensten kreeg en als gevolg van die versnippe
ring zouden de kosten weer te hoog worden naar verhouding
tot het nut. Wanneer er zulk een dienst zal komen, dan zal
het dus een gemeentelijke dienst moeten zijn, waartegen
niemand bezwaar kan hebben, maar dan zal men ook alles
moeten doen om dien dienst tot bloei te brengen. De gemeente
ontvanger van Zwolle schijnt een geboren organisator te zijn,
die met groote toewijding iets van zijn dienst gemaakt heeft
en spreker betwijfelt, of men in Leiden de uitvoering zou
opdragen aan iemand met dergelijk organisatorisch talent en
hart voor dit werk. In het College vindt men zoo iemand
niet. En deze zaak moet absoluut mislukken, wanneer zij
wordt opgedragen aan een Wethouder, die er niets voor
gevoelt. Nu zou dit zoo erg niet zijn,- want het College zit
niet eeuwig, maar dan is de zaak bedorven, doordat de
menschen geschrokken zijn voor zoo'n dienst en er later niet
gemakkelijk meer aan deel nemen. Dan is meer bedorven
dan later is goed te maken.
Spreker acht het nog het beste den raad van den heer
Wilmer op te volgen en praeadvies op het voorstel te ver
zoeken. Wel heeft de Wethouder gezegd, dat hij er reeds
jaren op gestudeerd heeft en tot de conclusie is gekomen,
dat de zaak niet uitvoerbaar is, en er is dus eigenlijk al een
praeadvies, maar dan blijft de zaak toch op de agenda en is
zij niet verworpen en kan het College haar nog eens be-
studeeren.
Spreker wijzigt daarom zijn voorstel, dat het aldus luidt:
»Ondergeteekende stelt voor Burgemeester en Wethouders
praeadvies te vragen omtrent de oprichting van een Ophaal-
en Stortingsdienst."
Het gewijzigde voorstel van den heer Groeneveld wordt
voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp
van beraadslaging uit.