Spreker heeft een staatje bij zich,aangevende welke menschen in lossen dienst bij de gemeente zijn. Het is een groot aantal en spreker zal daarom slechts enkele noemen. Vooreerst een zekere Groeneveld, metselaar van beroep, die op 10 Augustus 1914 bij de Lichtfabrieken in lossen dienst is gekomen. Leze man zal met het oog op zijn hoogen leeftijd binnen enkele jaren aan den dijk worden gezet en dan zal hij, in verband met de bepalingen van de nieuwe pensioenwet, geen recht hebben op pensioen, doch zal hij alleen van zijn ouderdomsrente moeten zien rond te komen. De timmerman Montanis is 11 November 1918 in dienst gekomen. Toch denkt men er nog niet aan den man in vasten dienst te nemen. De bankwerker Pot, in 1924 in dienst ge komen, heeft totnogtoe geen vaste aanstelling; alleen heeft men hem de vorige week aan de Centrale in weekdienst ge nomen; men betaalt dus zijn loon niet meer per dag maar per week. Een fitter is 13 Mei 1918 in dienst gekomen; totnogtoe denkt men er niet aan dien man een vaste aan stelling te geven, waarop hij toch wel aanspraak mag maken. Anderen zijn in 1918 en 1924 in dienst getreden; eenige hulpfitters zelfs reeds in 1918 en 1919. Waarom worden die menschen niet vast aangesteld? Er wordt in het verslag wel gezegd, dat het mogelijk is, dat door de bedrijfsreorganisatie menschen afgevoerd zullen worden, maar dat is onjuist. De heer Fehmers is met den lust bezield om eiken arbeider af te voeren en vraagt niet, of de man werkelijk niet noodig is. Het aantal arbeiders bij de Centrale, dat eenige maanden geleden, in Juli, 63 bedroeg, bedraagt thans 76, hoewel men algemeen meende, dat er een aantal moest worden afgevoerd, in verband met de ingebruikneming van het nieuwe ketelhuis. Daarnaast heeft men zelfs een aantal arbeiders bij een anderen tak van dienst ondergebracht. Het is spreker bekend, dat bij een bespreking, welke op 27 October met de Directie heeft plaats gehad, de heer van Klinkenberg als zijn rpeening heeft te kennen gegeven, dat er niet meer aan kon worden gedacht nog meer menschen te ontslaan, en er in heeft toegestemd, dat bij het laden van cokes de handelaren zelf de brandstof opschepten, wat dezen met heel veel genoegen deden. Men ziet hieruit, hoe daar te werk is gegaan en hoe verkeerd Burgemeester en Wethouders hebben gehandeld door de losse arbeiders niet vast aan te stellen. Spreker hoopt, waar hier geen sprake is van Sint-Nicolaas- surprises of van reclame-makerij, dat de door hem genoemde feiten de heeren van de overzijde er toe zullen brengen, hun stem aan zijn voorstel te geven. Men mag dien menschen niet langer hun periodieke verhoogingen en hun rechtspositie onthouden. De heer Heemskerk zeide wel iets voor sprekers voorstel te gevoelen, maar bevreesd te zijn, dat degenen, die niet meer geschikt bleken, zouden worden ontslagen. Dit laatste kan waar zijn, maar, als men nog langer wacht, zijn zij wellicht allen ongeschikt. Waar er onder hen zijn, die reeds in 1914 in dienst zijn gekomen, kan de bestaande toestand toch niet worden gehandhaafd en moet de knoop maar worden door gehakt. Maar bovendien behoeven er naar sprekers meening geen slachtoffers te vallen. Voor de menschen, die niet in vasten dienst kunnen worden genomen op grond van de be palingen van het werkliedenreglement of wegens lichaams gebreken, die zij in de fabriek hebben opgedaan, kan wel een speciale regeling worden getroffen. Spreker acht het een fout, dat men bij de gemeente geen jeugdige arbeiders in vasten dienst aanstelt. Men dacht wellicht vroeger: wij nemen alleen oudere menschen, dan behoeven wij hen meteen niet in vast dienstverband op te nemen. Er zijn vele van die arbeiders. Spreker staat op het standpunt, dat elke arbeider, die geschikt is, een vaste aanstelling moet hebben, zoodat hij een behoorlijke rechtspositie heeft. Worden er dan menschen gedupeerd, doordat zij te oud zijn, dan is dat niet sprekers schuld; spreker wenscht hetgeen billijk en rechtvaardig is. Het is ook niet sprekers schuld, dat het nieuwe werklieden reglement zoo lang uitblijft. Burgemeester en Wethouders zijn daarmede al jaren bezig en spreker wil, dat zij er nu eens mede voor den dag komen. Spreker heeft er in de secties de aandacht op gevestigd, dat veel werk voor de Centrale aan particulieren wordt uit besteed. Waarom wordt dat niet in de eigen reparatiewerk plaats gedaan, terwijl menschen, die al eenige jaren in dienst waren, werden ontslagen, omdat er geen werk voor hen heette te zijn? Den dag daarna bleek echter, dat het werk aan een particulier was gegeven, met het gevolg, dat de menschen, die vioeger dat werk aan de Centrale in dienst van de gemeente verrichtten, het nu in dienst van een particulieren ondernemer moesten doen. Spreker zal de laatste zijn om het met 5 man te doen, als het met 4 kan, maar die 4 moeten dan ook behoorlijke arbeidsvoorwaarden hebben. Het werk behoefte bestaat. Spreker geeft toe, dat men niet voor een bedrijf precies kan afmeten met hoeveel bankwerkers, hoeveel ketelmakers enz. kan worden volstaan, maar waar op dit oogenbhk stelsel matig van een bepaalden werkgever 1Ü a 12 man week in, week uit, jaar in, jaar uit, ten behoeve van de gasfabriek werkzaam zijn, vraagt spreker, waarom Burgemeester en Wethouders de ploeg bankwerkers niet uitbreiden en niet zorgen, dat de werkplaats wordt gemoderniseerd. Komen er een behoorlijke draai-en schaafbank, enz. dan kan de gemeente het werk veel voordeeliger in eigen beheer doen uitvoeren dan het uit te besteden. Het standpunt van Burgemeester en Wethouders lijkt spreker dan ook niet juist en hij verzoekt het College in dien toestand zoo spoedig mogelijk verbetering te brengen. Het is spreker ook bekend, dat een schildersbaas, een zekere heer Duk, al jaren en jaren het werk van de Lichtfabrieken heeft en niemand anders er in kan komen. Waar dus blijkbaar jaar in, jaar uit iemand noodig is om dat schilderwerk te verrichten, is het te verkiezen daarvoor een vaste kracht in gemeentedienst aan te stellen. Desnoods zou men den heer Duk in vasten dienst kunnen aanstellen, hetgeen voordeeliger zou zijn, omdat de werkgevers in het algemeen niet gaarne voor een beelje werken. Het vorige jaar is hier een cursus gehouden voor opleiding van schilders en spreker heeft de overtuiging, dat, als er een oproeping werd gedaan, wel een bekwaam schilder zou zijn te vinden, indien de heer Duk niet voor vaste aanstelling in aanmerking wenscht te komen. Be Voorzitter voegt spreker toe, dat Commissarissen van de Lichtfabrieken de werklieden aanstellen, maar, waar spreker de zaak in de secties heeft besproken en Burgemeester en Wethouders een antwoord geven, dat spreker niet kan bevredigen, heeft hij het recht in het openbaar op de zaak terug te komen. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders daaraan niets doen kunnen. De heer Baart zegt, dat zijn partijgenoot van Eek in die commissie ook niet tegen de meerderheid op kan tornen. Wat de personeelsreserve betreft, deze zaak is wel in het georganiseerd overleg geweest, maar daar gaat het met een slakkengangetje; daar is het besluit genomen om aan Burge meester en Wethouders nadere gegevens te vragen. Spreker meent, dat er verandering moet worden gebracht in het feit, dat er in dienst der gemeente in totaal 5815 over uren worden verricht, door arbeideis dus, die reeds 48 uren per week werken. Dit werk moet geschieden door personen, die nog geen 48 uur per week werken en daarom dient men over te gaan tot het instellen van een personeelsreserve. Spreker hoopt, dat Burgemeester en Wethouders de afdoening van deze kwestie spoedig zullen bevorderen. Spreker meent, dat het College een zeer klein standpunt inneemt ten aanzien van het betalen van 4/5 van het loon aan losse werk lieden. Kort geleden hebben zij krachtens de verordening van Mei 1919 besloten aan losse werklieden niet meer dan 4/s van het minimum-loon te doen uitbetalen. Het is echter nooit de bedoeling van den Raad geweest dit op bona-fide arbeiders toe te passen. Jaren achtereen hebben Burgemeester en Wet houders ook toegelaten, dat door de hoofden van de takken van dienst aan losse werklieden het minimum-loon van de vaste werklieden werd betaald. Spreker wil met enkele voor beelden aantoonen, hoe Burgemeester en Wethouders de zaak thans uitleggen. In Januari moest bij Gemeentewerken een verver worden aangesteld. De man, op wien de keuze viel, had het ongeluk werkloozensteun te krijgen, waardoor men hem verplichtte voor 4/5 van het loon te gaan werken. Toen diezelfde man eenige jaren geleden bij Gemeentewerken werk zaam was, verdiende hij 30.70, maar thans werd een soort accoord gemaakt men wist wel, dat de man, als hij het werk niet aannam, van steun zou worden uitgesloten en werd hem nog niet eens het minimum van 27.maar 4/s of ƒ21.60 per week toegekend. Dat is geen manier van doen. Een tweede voorbeeld. Singelwerkers zijn geplaatst in de groep, die 27.verdient, maar de arbeider Wetselaar, die vóór dien tijd bijna vast was aangesteld, maar wiens aanstelling om verschillende redenen niet is doorgegaan, heeft men, toen hij zich voor deze werkzaamheden opnieuw aanmeldde, niet het minimum van 27.— gegeven, maar 21.60, natuurlijk op grond van deze overweging, dat de man geen werk had en dus niet kon weigeren. Bovendien werd hem, ofschoon hij werd ingedeeld bij een ploeg, belast met het teren der singels, die voor slijtage van kleeren vergoeding krijgt, deze vergoe ding niet toegekend. Bij de Brandweer is door het overlijden van den heer Jongen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 8