182
DINSDAG 30 NOVEMBER 1926.
dien vergete men niet, dat, gelijk een sociaal-democratisch
Wethouder van Amsterdam heelt gezegd, het gemeente-
personeel niet op een eiland woont. Waar overal, ook in het
particulier bedrijf, de 48-urige werkweek is ingevoerd, gaat
het niet aan voor het gemeente-personeel, welks positie toch
al gunstig afsteekt bij die van de arbeiders in het particulier
bedrijf, een uitzondering te maken.
Er is dus geen enkele reden om de 45-urige werkweek
voor het gemeente-personeel weder in te voeren.
De heer Kooistra zegt, dat Burgemeester en Wethouders
in de Memorie van Antwoord eenigszins irriteerend zijn
geweest. Spreker heeft n.l. in de secties gevraagd om de
concept-begrooting vroeger aan de Raadsleden toe te zenden,
zoodat zij die behoorlijk konden bestudeeren. Burgemeester
en W'ethouders verwijzen nu naar de artikelen 203 en 207
van de Gemeentewet. Spreker kende die artikelen ook wel,
maar had ze verwaarloosd, omdat het algemeen gebiuikelijk
is, dat de begrooting nooit op tijd wordt aangeboden en be
handeld. Volgens de wet moet de begrooting vóór 1 September
aan den Gemeenteraad zijn aangeboden en vóór 1 November
zijn vastgesteld. Daaraan zijn evenwel technische bezwaren
verbonden, hoewel Burgemeester en Wethouders toegeven,
dat men die niet heeft in grootere gemeenten, waar men meer
personeel heeft.
Het onaangenaamste vindt spreker echter, dat er bij veï-
teld wordt, dat men aan 14 dagen genoeg heelt en dat men
de begrooting eigenlijk absoluut niet behoeft te bestudeeren.
Dat laatste zal spreker voor zich zelf moeten uitmaken. Wan
neer men niets anders te doen heeft, is 14 dagen wel genoeg,
maar spreker heeft ook nog andere bezigheden.
Wanneer de Raad de begrooting vaststelt moet hij van
den inhoud kennis hebben genomen en spreker ontzegt aan
Burgemeester en Wethouders het recht te zeggen, dat de
Raadsleden geen studie van de begrooting hebben te maken.
Hij verzoekt Burgemeester en Wethouders om in het vervolg
de concept-begrooting wat vroeger te doen verschijnen, zoo
dat ieder Raadslid, hetzij hij veel, hetzij hij weinig tijd heeft,
haar behoorlijk kan bestudeeren.
Spreker sluit zich ten slotte aan bij den heer Eikerbout,
waar deze de hoop en het vertrouwen heeft uitgesproken,
dat de Burgemeester, voordat hij weggaat, tot wederinvoering
van de 51-urige werkweek bij de politie zal besluiten.
De heer Witmans behoeft geen lange redevoering te
houden, omdat hij grootendeels kan meegaan met hetgeen
bij deze debatten is in het midden gebracht door hen, die
hem in den Leidschen Raad het naast staan, de democraten.
Hij brengt hulde aan den heer van Eek als leider der S.D.A.P.
voor de duidelijke uiteenzetting van de denkbeelden van zijn
partij, maar hij kan niet in alles meegaan met hetgeen de
sociaal-democratische fractie in het midden heeft gebracht.
Spreker houdt er nu eenmaal van om, niet idealist, maar
practicus te zijn en dan wijst hij er op, dat een eventueele
verwezenlijking van de wenschen en voorstellen der S.D.A.P.
veel geld zou kosten.
Spreker is het met den heer van Eek eens, dat het geld
daar vandaan moet komen, waar het zit. Maar dat kan de
Leidsehe Gemeenteraad niet uitmaken. De rijks- en gemeente-
financiën moesten anders geregeld zijn; het Rijk moest geen
wetten maken en op kosten van de gemeenten laten uit
voeren. Deze zaak moet dus allereerst in de Tweede Kamer
worden uitgevochten.
Dit neemt niet weg, dat spreker vele voorstellen van de
S.D.A.P. zal steunen. Wanneer hij tegen enkele daarvan
zal stemmen, is dat niet, omdat hij er niet mede sympa
thiseert, maar omdat hij vooralsnog de invoering ervan niet
mogelijk acht.
Spreker is het met den heer van Eek eens, het is ook een
specifiek democratisch beginsel, dat winst uit monopolistische
bedrijven uit den booze is. Er is ook geen waarborg, dat de
Lichtfabrieken altijd zulke groote winsten zullen maken. Die
fabrieken zijn altijd, ook vroeger, de kurk geweest, waar
Leiden op dreef. Het is evenwel niet juist, dat de gemeente
Leiden daarop blijft drijven; doch de redding moet tenslotte
van de wetgevende macht komen.
Dat aan het geheele belastingsysteem groote nadeelen
kleven, blijkt wel uit de verdediging van de zakelijke belasting
op het bedrijf door den heer van Eek. Spreker is daarvan
een tegenstander. Die zakelijke belasting op het bedrijf is
precies een copie van de oude Patentwet van 1819, waarvan
Minister Gogel 4 jaar later zei: ik wist niet, dat ik zoo'n
monster in de wereld had geschopt. Omdat zij niet naar
draagkracht geheven wordt, is zij uit den booze. Een partij
genoot van den heer van Eek, wijlen het lid van Gedepu
teerde Staten van Groningen, de Vries, verklaarde in zijn
bekend werk geen hulde te kunnen brengen aan deze wet
van den anti-revolutionnairen Minister van Financiën de
Vries.
Spreker acht het ook onbillijk, dat men een patroon
belasting laat betalen naar het aantal arbeiders, dat hij twee
jaren te voren in dienst heeft gehad. In dit opzicht kan
spreker de sociaal-democraten dus niet steunen.
Van de kwestie der medezeggenschap, waarover spreker
zich twee jaar geleden nog geen oordeel kon vormen, heeft
hij nu studie gemaakt en hij is tot de conclusie gekomen,
dat de medezeggenschap in de bedrijven niet uit den booze
is. Hij staat in dezen aan de zijde van den heer van Eek en
het doet hem genoegen, dat ook de heer VVilmer den heer
van Eek in het algemeen heelt gesteund, al ziet hij de
medezeggenschap eenigszins anders dan de S.D.A.P. Spreker
geeft den heer Wilmer in overweging eens met zijn denk
beelden in concreto voor den dag te komen, opdat althans
een begin kan worden gemaakt met de invoering van de
medezeggenschap in de gemeentelijke bedrijven. De houding,
door den heer Eikerbout op dit punt aangenomen, is spreker
van iemand, die arbeider is, tegengevallen.
Het optreden van den heer Spendel, dat scherp afstak bij
het niet onwelwillend optreden van diens partijgenoot Wilmer,
heeft spreker zeer onaangenaam getroffen. Hij heeft nog nooit
iets dergelijks medegemaakt, ook niet in de vorige periode
van zijn Raadslidmaatschap, toen de Raad eenigszins anders
was samengesteld en de heeren Sijtsma, van Tol en spreker,
wat. maatschappelijke positie betreft, de minsten onder de
broederen waren.
Spreker heeft het onnoodig geacht om aan de 36 voor
stellen, welke reeds waren ingediend, nog meerdere toe te
voegen. Hij zal zich er toe bepalen elk voorstel op zich zelf
te beoordeelen en het al dan niet te steunen.
Spreker komt verder op den ophaal- en stortingsdienst,
waarvan mevrouw van Itallievan Embden ten onrechte het
eerstgeboorterecht heeft opgeëischt. Spreker vraagt niet van
welke zijde een voorstel komt; voor hem is alleen de vraag:
is het goed of is het niet goed?
Spreker is niet tegen een ophaal- en stortingsdienst, maar
het gaat toch niet aan, dat de gemeente-ontvanger, zooals te
Zwolle, er een soort spaarbank op na gaat houden en dat er
dan bij hem menschen komen om geld te halen om een nieuwe
broek of aardappelen te kunnen koopen. Dat is uit den booze.
Maar voor een ophaal- en stortingsdienst zal spreker wel
stemmen.
Wanneer Burgemeester en Wethouders dezen dienst in
stellen, zou spreker willen verwijzen naar Arnhem, waar een
heel goede is. Ter dekking van het tekort betaalt ieder deel
nemer in den dienst 1.
Wanneer het voorstel niet wordt aangenomen, dan begrijpt
spreker niet, waarom de verschillende hier gevestigde coöpe
raties, bv. de coöperatie Vooruit, deze zaak niet zouden ter
hand nemen. De winst zou dan toch ten bate van de kas
komen.
Spreker heeft het rapport van de woningtelling twee keer
moeten lezen, vóórdat hij het eenigszins begreep, want den
eersten keer leek het spreker werkelijk geflatteerd toe. Het
rapport suggereert, dat er geen woningnood meer is en dat
is fout; dat zal spreker altijd blijven bestrijden; voor den
kleinen man is er wel degelijk woningnood. Spreker sluit
zich geheel aan bij den heer Dubbeldeman en ook het inge
zonden stuk van den heer Bomli in de courant van gister
avond bevat veel waarheid.
Spreker is nog niet in de gelegenheid geweest het dossier
in de Leeskamer in die paar dagen door te werken. Nu vraagt
de Voorzitter wel, hoe spreker dan kan weten, dat de con
clusies niet naar waarheid daaruit genomen zijn, maar dat
zit in de cijfers. Met de 40 woningen bv., die onder beheer
van de Woningstichting moeten komen, is al begonnen in
Maait 1925 en op het oogenblik, nu het bijna Maart 1927 is,
is er nog niets gebeurd. Als het ook zoo gaat met de woningen
van de Vereeniging tot bevordering van den bouw van
Werkmanswoningen is het met den woningnood in de eerste
5 jaren nog niet gedaan.
Er is nog iets. Spreker ontzegt den Directeur van het
Bouw- en Woningtoezicht, die pas een blauwen Maandag te
Leiden is, het recht voor deze gemeente een woningreserve
van 1|% a 2% voldoende te achten. Zoolang spreker Leiden
kent, is altijd een reserve van 3% en 4% noodig geweest.
Spreker gaat op deze zaak niet verder in, omdat hij het
dossier nog eens werischt na te gaan. Hij vraagt aan Burge
meester en Wethouders niet tot opheffing van de Huurcom-
missie over te gaan, alvorens deze zaak in den Raad is
behandeld, te meer omdat de in het Ingekomen Stuk gegeven
voorstelling als zouden er tal van woningen met een huur
prijs van 6.of lager leeg staan, niet juist is.
Wat ten slotte de aanstaande verkiezingen betreft, het laat
spreker tot zekere hoogte koud wie in den Raad zullen terug-
keeren, maar het zou hem spijten, als het conservatisme het
won van de democratie. Hij hoopt, dat de democraten, hetzij
van rechts, hetzij van links, in grooten getale zullen worden
gekozen.