MAANDAG 29 NOVEMBER 1926.
165
zulk een park komt, waar alles op sportgebied kan worden
geconcentreerd.
Het is thans zoo, dat groote sportvereenigingen uit Leiden
een terrein in een andere gemeente huren, waarheen des
Zondags honderden Leidenaars gaan om de wedstrijden
te zien.
Wanneer men een dergelijk terrein te Leiden had, dan
zou men niet naar elders behoeven te gaan en dat zou ten
goede komen aan de opbrengst van de belasting op de
openbare vermakelijkheden.
Inderdaad heeft de Raad eerst onlangs besloten om een
terrein aan te koopen voor de nieuwe veemarkt, maar spreker
vreest, dat het voorloop;g bij dit begin zal blijven, en hij
zou toch gaarne zien, dat deze zaak eens met allen ernst en
spoed werd aangevat, zoodat men binnenkort een begin van
uitvoering zou kunnen aanschouwen.
Wat betreft den Leidschen Hout zeggen Burgemeester en
Wethouders, dat dit geen zaak van den Gemeenteraad is,
doch dat alleen de stichting daaromtrent te beslissen heelt.
Spreker zou het wel vreemd vinden, als de Raad op dit stuk
alle zeggenschap zou missen; het betreft toch een aange
legenheid, welke voor de gemeente van zeer groot belang is.
Spreker zou willen vragen, of dan niet, in overleg met het
bestuur der stichting, eerst kan worden bepaald, waar in de
gemeente dat wandelpark zal moeten komen, zoodat alvast
met de uitvoering van het werk een begin zou kunnen
gemaakt worden.
Spreker wil verder nog iets zeggen over woningbouw en
het afbreken van krotten uit een oogpunt van werkver
schaffing, al wordt in het pas verschenen Ingekomen Stuk
geconstateerd, dat men te Leiden reeds te veel woningen
beeft. Er zijn heel wat werkkrachten in de bouwvakken, die
verlangend zijn om aan het werk te gaan, en met het oog
daarop zou het wel gewenscht zijn, dat wat spoed gezet werd
achter het plan van de ongeveer 200 woningen, die nog
gebouwd moeten worden en die reeds bij den woningvoorraad
geteld zijn.
Ook wijst spreker op de verbetering van den Hoogen
Rijndijk voorbij de Wilhelminabrug.
Vóór de brug heeft men een zeer mooien, breeden ver
keersweg, maar zoodra men de brug over is, heeft men een
zeer smallen weg. Juist met het oog op de toeneming van
het verkeer is het gewenscht, dat daar zoo snel mogelijk in
wordt voorzien, en spreker vraagt, of Burgemeester en Wet
houders ten spoedigste dit werk willen doen uitvoeren, voor
zoover die weg door de gemeente Leiden moet worden
onderhouden.
De Voorzitter voegt spreker toe, dat het een Rijksweg is.
Spreker vraagt dan, of Burgemeester en Wethouders aan
drang willen uitoefenen bij den Minister, opdat aan dien
onhoudbaren toestand een eind wordt gemaakt.
De Voorzitter zegt, dat reeds twee jaren geleden te heb
ben gedaan. Binnenkort zal er echter een wegenfonds in het
leven worden geroepen, waardoor wellicht de verbetering
van dezen weg spoediger ter hand kan worden genomen.
De heer van Stralen wijst er op, dat de gemeente op die
manier veel kan doen om de werkgelegenheid uit te breiden.
Hij zou daarom gaarne zien, dat aan den Minister werd
gevraagd, of dit werk niet spoedig kan worden uitgevoerd
en of daarvoor niet meer geld beschikbaar kan worden gesteld.
De Voorzitter doet opmerken, dat ook andere gemeenten
weten, dat er een wegenfonds komt; Leiden zal dus niet
alles krijgen wat het vraagt.
De heer van Stralen herinnert aan de mededeeling van
zijn partijgenoot van Eek, dat op de begrooting van de pro
vincie Noord-Holland een bedrag van 200.000.voor werk-
verschalfing en werkverruiming is uitgetrokken; de provincie
Zuid-Holland heeft echter in dat opzicht nog niets gedaan.
De Voorzitter zegt, dat het dan op den weg van den
heer van Eek en diens partijgenooten in de Provinciale
Staten ligt, om te trachten in dit opzicht iets te bereiken;
de heer van Stralen wil echter alles maar aan het gemeen
tebestuur opdragen.
De heer van Stralen zegt, dat de heer van Eek heeft
aangetoond, dat hij pas iets kan bereiken, als zijn partij in
dé Staten over een meerderheid beschikt.
Spreker vraagt, of het geen effect zou kunnen sorteeren,
als eenige gemeentebesturen in onderling overleg eenigen
aandrang uitoefenden.
Er zijn in Zuid-Holland verschillende provinciale werken
uit te voeren en daarbij zouden uit de verschillende ge
meenten aantallen werkloozen werk kunnen vinden.
Spreker komt nu tot de ondersteuningen. De bedragen
dier ondersteuningen, in hoofdzaak onder pressie van het Rijk
vastgesteld, zijn laag en de Wethouder heeft gezegd, dat
het hem zelf speet, maar dat hij zich moet houden aan de
door het Rijk vastgestelde normen.
Spreker meent, dat die pressie van de zijde van het Rijk
heel wat minder is dan vroeger, vooral nu het Rijk niet meer
medebetaalt in de kosten der ondersteuning te Leiden. Thans
zal spreker geen vooistel doen, maar hij geeft Burgemeester
en Wethouders in overweging om alsnog wijziging te brengen
in de steunbedragen, b.v. door ze weder te brengen op het
vroegere bedrag nl. 13 50.
Spreker spreekt er zijne teleurstelling over uit, dat de
Raad onlangs een voorstelom 1 H.L. cokes tegen gereduceeiden
prijs beschikbaar te stellen gedurende de wintermaanden, niet
heeft willen aanvaarden. In andere, kleinere gemeenten, b.v.
Delft, is men niet zoo krenterig ten opzichte van de werkloozen.
Men vraagt, hoeveel steun men te Delft krijgt. Dat is ƒ1.
minder dan te Leiden.
De Voorzitter zegt, dat men, als men een vergelijking
maakt met andere gemeenten, alle factoren moet noemen en
niet een enkelen; men wekt anders een verkeerden indruk.
De heer van Stralen wenscht, wat betreft de cokesver
strekking, nog op het volgende de aandacht te vestigen.
Voor de cokesverstrekking komen alleen in aanmerking de
werkloozen, die ondersteund worden door de steuncommissie
of het Burgerlijk Armbestuur; uitgeschakeld zijn zij, die
trekken uit de werkloozenkas. Daartoe heeft de Raad besloten
op grond van de overweging, dat er onder laatstgenoemden
zullen zijn, die nog zoodanige andere gezinsinkomsten hebben,
dat het voor hen niet noodig is. Nu komen de werkloozen elk
jaar weder op bepaalde tijden in aanmerking voor uitkeering
uit de werkloozenkas en alsdan komen zij dus niet in aan
merking voor de cokesverstrekking; de meeste werkloozen
zullen in dat geval komen te werkeeren in Januari en zij
zullen zoodoende dan uitgeschakeld zijn.
De werkloozen, die steun uit hun werkloozenkas krijgen,
hebben dus daarvan in tweeërlei opzicht nadeel.
Vooreerst krijgen zij een lagere uitkeering in die periode
en in de tweede plaats missen zij den braridstoffentoeslag.
Spreker beveelt dan ook Burgemeester en Wethouders in
ernstige overweging aan, om ook gedurende die periode den
braridstoffentoeslag te doen verstrekken.
Spreker komt tot de huurtoeslagen. Het komt meermalen
voor, dat werklooze arbeiders van hun uitkeering van 13.
14.en f 15.meer dan x/3 aan huur moeten geven.
Spreker vraagt wat er dan voor het gezin moet overblijven.
Hij dringt er op aan, dat de Raad zijn voorstel zal aannemen.
Er is daarin een grens gesteld, waardoor misbruiken worden
voorkomen. De bedoeling is, dat, als men meer dan 3.50
aan huur moet betalen, het meerdere van gemeentewege zal
worden bijgepast.
Spreker breekt thans zijn rede af.
De Voorzitter vraagt, of er bezwaar bestaat bij de leden
om ook Woensdagavond te vergaderen.
De heer Spendel zegt te zullen voorstellen om Woens
dagavond niet te vergaderen, omdat het eerst de bedoeling
was dien avond geen vergadering te houden, waarmede ver
schillende leden met hun werkzaamheden rekening hebben
gehouden.
Het voorstel van den heer Spendel, om Woensdagavond
1 December a. s. niet te vergaderen, wordt voldoende onder
steund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
Het voorstel van den heer Spendel wordt met 19 tegen
13 stemmen aangenomen.
Vóór stemmende heeren Heemskerk, Dubbeldeman, Spendel,
Schüller, Verweij, mevrouw van Itallievan Embden, de
heeren van Tol, Coster, Eerdmans, Witmans, mevrouw
Dietrichde Rooij, de heeren van Stralen, Wilbrink, Wilmer,
Knuttel, Baart, Kooistra, Bergers en van Eek.
Tegen stemmen: de heeren Deumer, Eikerbout, Sanders,
Reimerinaer, Meijnen, Mulder, van der Reijden, van Hamel,
Sijtsma, Splinter, Huurman, van Rosmalen en Schoneveld.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds 8J uur.