164 MAANDAG 29 NOVEMBER 1926. Wethouders steeds aan die besluiten een loyale uitvoering hebben gegeven. De werkloosheid ging in het laatste jaar eenigszins in afnemende richting, maar in den laatsten tijd neemt zij weder toe, evenals in andere plaatsen. Burgemeester en Wethouders erkennen dat in de Memorie van Antwoord, wat ook weder een stap vooruit is, want spreker heeft geen behandeling der begrooting medegemaakt, waarbij Burgemeester en Wethouders niet allerlei optimistische beschouwingen hielden en verwach tingen koesterden omtrent den omvang en de vooruitzichten van de werkloosheid. Intusschen doen Burgemeester en Wet houders thans toch ook weder een poging om de zaak wat rooskleuriger voor te stellen. In hun antwoord zeggen zij, dat er thans bij de Arbeidsbeurs ingeschreven zijn 760 a 770 werklooze arbeiders, maar om aan te toonen, dat dit nog niet zoo erg is, zeggen zij, dat onder de als werkloos opge geven arbeiders er vele niet-werkloozen zijn, nl. zij, die trachten een andere betrekking te vinden. Spreker wil dit niet geheel ontkennen, ook al omdat er den laatsten tijd nog al propaganda gemaakt is voor dit instituut, maar dit is toch niet in die mate het geval, dat het aantal werkloozen minder zou zijn dan het cijfer van de Arbeidsbeurs aangeeft. Eenige steekproeven, kort geleden door spreker genomen, hebben het tegendeel bewezen; het aantal ingeschrevenen bij de Arbeids beurs bleek geringer dan dat, hetwelk bij de besturen der organisaties als werkloos was opgegeven. Niet alle werk loozen, vooral niet de ongehuwden, die geen steun genieten, zijn bij de Arbeidsbeurs ingeschreven. In werkelijkheid is naar sprekers overtuiging het aantal werkloozen eenige honderden hooger dan de Arbeidsbeurs aangeeft. Met enkele cijfers, geldende voor een paar bedrijven, toont spreker aan, dat de werkloosheid weer stijgende is. Het ge meentebestuur dient daarom bedacht te zijn op het nemen van maatregelen daartegen. Het andere verschijnsel is, dat de werkloosheid steeds meer een permanent karakter krijgt. Men is in de verwachting, dat na afloop van de na-oorlogscrisis de werkloosheid weer tot het normale peil van vóór den oorlog zou dalen, teleur gesteld. In de oorzaken daarvan zal spreker niet treden; hij constateert alleen het feit en trekt daaruit de conclusie, dat het voor het Leidsche gemeentebestuur van belang is, ook met dat verschijnsel rekening te houden. Burgemeester en Wethouders ontkennen niet, dat de werk loosheid een permanent karakter krijgt, maar wel geven zij tot sprekers verwondering als hun meening te kennen, dat werkverschaffing daartegen geen afdoend bestrijdingsmiddel zou zijn. Zeker, improductieve werkverschaffing is voor permanente werkloosheid geen oplossing, maar dat productieve werkverschaffing en in het bijzonder werkverruiming de werk loosheid niet zou kunnen doen verminderen, begrijpt spreker niet. Als Burgemeester en Wethouders ook daarnaar zouden willen handelen, zullen zij moeten aangeven, welke andere middelen dan wel geschikt zijn om aan de permanente werkloosheid een einde te makenmen kan toch niet maar steeds blijven doorgaan met het geven van onvoldoenden steun aan de slachtoffers van dit maatschappelijk euvel; dat moet op den duur spaak loopen. Burgemeester en Wethouders geven nu als oplossing aan: arbeiders uit vakken, waarin een overcompleet bestaat, op te leiden voor vakken, waarin nog werk is te bekomen. Deze oplossing acht spreker niet juist, want het heeft alleen zin om arbeiders uit het eene bedrijf naar het andere over te hevelen, wanneer in dat andere bedrijf behoefte aan werk krachten bestaat. Spreker wil met een voorbeeld aantoonen, hoe verkeerd en in alle opzichten onvoldoende het systeem is, dat Burgemeester en Wethouders in dit opzicht voorstaan. Burgemeester en Wethouders hebben het initiatief genomen om werklooze opperlieden en grondwerkers op te leiden tot metselaar. Over de practische uitvoerbaarheid van die omvor ming zal spreker nu niet spreken; daarop is reeds vroeger voldoende gewezen van deskundige zijde, door de heeren Huurman en Van Tol; maar spreker zal alleen spreken over het nut, dat het moet afwerpen. Dergelijke maatregel zou nu alleen zin hebben, als er met selaars te weinig waren, maar daarvan is geen sprake. Van 1921 af hebben bijna onafgebroken werklooze metselaars bij de Arbeidsbeurs ingeschreven gestaan; in Juli 1.1. dus midden in den zomer, wanneer gewoonlijk de werkloosheid minder is dan in den winter bedroeg dit aantal 22 en thans is het beduidend hooger. Nu hebben Burgemeester en Wethouders het initiatief genomen om 30 nieuwe metselaars te kweeken. Zij worden gerecruteerd uit grondwerkers en opperlieden, die zich daar voor vrijwillig beschikbaar hebben gesteld. Spreker legt den nadruk op het woord «vrijwillig", want, ofschoon een voorstel van sprekers fractie om de proef vrijwillig te nemen is ver worpen, hebben Burgemeester en Wethouders ingezien, dat het toch beter was in dien geest Ie handelen, maar nu het er niet goed mede gaat en verschillende personen, die zich vrijwillig hadden aangemeld, van het volgen van den cursus wilden afzien, is hun dat belet en zijn zij tot het volgen van den cursus verplicht. Van het kweeken van 30 nieuwe metselaars kan wel ver plaatsing, niet vermindering van de werkloosheid het gevolg zijn en nu zou spreker een ander denkbeeld aan de hand willen doen, juist omdat het hier vakken geldt, voor welke wel wat te doen is. Er is een overcompleet van ±60 grond werkers en opperlieden, en nu zou spreker gaarne zien, dat de gemeente de eerste jaren die menschen aan werk hielp. Verschillende werken, waarbij zij te werk gesteld zouden kunnen worden, kunnen achtereenvolgens worden ter hand genomen. Er wordt nog een groot bedrag aan improductieven werkloozensteun uitgegeven en dat geld kan men beter voor productieven arbeid besteden. Spreker verwijst in dit verband naar een adres van den Leidschen Bestuurdersbond, waarvan de plaatselijke christelijke pers helaas geen melding heelt gemaakt en waarin toch belangrijke maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid worden genoemd. De opmerking van den heer Wilmer, dat het sprekers fractie om niets anders te doen is dan om het maken van propaganda, is absoluut bezijden de waarheid, al geeft spreker toe, dat in het opkomen voor de arbeiders en in het bijzonder voor de werklooze arbeiders propaganda schuilt. Immers zij begrijpen zeer goed, dat zij ten slotte beter doen met zich te wenden tot politieke partijen, die dat wel doen, in plaats van tot politieke partijen, die menigmaal volstaan met botweg af te wijzen, wat wordt voorgesteld. Er is echter geen sprake van, dat de propaganda, zooals men hier beweert, uitgangspunt zou zijn. Spreker vat dit op als een beleediging aan zijn adres. De bedoeling van spreker en zijne partijgenooten is alleen om voor de arbeiders en vooral ook voor de werkloozen het een en ander tot stand te brengen, en wat er verder aan propaganda aan vastzit, nemen zij op den koop toe. In de motie van spreker wordt er op aangedrongen om de rioleeringswerken spoediger te doen uitvoeren. Het is thans de aangewezen tijd om te trachten in de behoefte aan werk te voorzien; het betreft hier een belangrijk werk, dat behoorlijk voorbereid is; is het dan zoo verkeerd er op aan te dringen, dat die plannen, welke toch te eeniger tijd uitgevoerd moeten worden, in heel wat sneller tempo worden uitgevoerd, dan tot dusver het geval is? Een snelle uitvoering van dit werk zal heel wat werk kunnen opleveren voor groepen, die daaraan groote behoefte hebben, en wanneer Gemeente werken niet in staat mocht zijn om de plannen daarvoor zoo snel gereed te hebben als gewenscht zou zijn, is het dan niet mogelijk om dat aan particulieren op te dragen? De heer Wilmer heeft gezegd, dat de kosten misschien wel in de millioenen zouden loopen, maar spreker stelt zich voor, dat, ook al neemt de gemeente deze werken ter hand, de kosten daarvan niet onmiddellijk in het jaar, waarin de zaak ter hand genomen wordt, betaald zullen behoeven te worden. Dergelijke groote werken zullen ook van groot belang zijn voor het nageslacht en er zou dus niets op tegen zijn, om daarvoor leeningen op langen termijn te sluiten. En zou het zoo onmogelijk zijn, dat het geld voor de rentebe taling vooreen deel werd verkregen uit de bedragen, welkethans voor improductieven werkloozensteun worden besteed? Die dingen zijn niet zoo eenvoudig en het is sprekers bedoeling volstrekt niet, dat, als de bespreking van de zaak vandaag in den Raad plaats heeft, de volgende week met de uitvoering wordt begonnen, maar het is een groot verschil, of men er onverschillig tegenover staat dan wel ze krachtig wil bevorderen. Wat het dempen van het Levendaal betreft, waarnaar de heer Sijtsma nieuwsgierig was, al wil spreker niet profeteeren, dat het ditmaal in orde komt, voor hem staat vast, dat het Levendaal zal worden gedempt, omdat een sterke strooming in den Raad er vóór is. Burgemeester en Wethouders kunnen het misschien nog tegenhouden en naar later verschuiven, maar het komt er binnen atzienbaren tijd van. Het is ge-, wenscht die demping snel ter hand te nemen, omdat er drie groote voordeelen uit voortspruitenvooreerst zullen vele menschen er werk vinden; in de tweede plaats zal het dringende verkeersvraagstuk op de Hoogewoerd worden op gelost en in de derde plaats is men radicaal af van hetgeen vele Leidenaars »de stinkgracht" noemen. Voor tegenwerking van de zijde van de bewoners aan die gracht behoelt men niet bevreesd te zijn en tot hen, die schoonheidsbezwaren mochten hebben, zou spreker willen zeggen, dat het Levendaal z. i. in het geheel niet mooi is en dat Leiden nog genoeg grachten, mooier dan het Levendaal, overhoudt. Verder wil spreker iets zeggen over het aanleggen van een groot sportpark, waarvoor in den tijd van de groote werk loosheid plannen hebben bestaan, maar waarvan men sedert niets meer heeft vernomen. Toch is het gewenscht, dat er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 8