162 MAANDAG 29 NOVEMBER 1926. Het is ook goed, dat de directie rechtstreeks met vertegen woordigers van het personeel in aanraking komt; de afstand tusschen beide categorieën zal daardoor geringer worden. Spreker heeft daarom het voorstel gedaan om aan ver tegenwoordigers van het personeel het recht toe te kennen om in de vergaderingen der beheerscommissiën aanwezig te zijn, even goed als dit thans met den directeur en den adjunct-directeur het geval is. Dit is een eenvoudige manier om, zonder wetswijziging, een bescheiden stap te doen in de richting der medezeggenschap. De wet spreekt immers ook niet van toelating van direc teuren en adjunct-directeuren tot de vergaderingen van de commissiën. Hetzelfde zou dus zonder bezwaar kunnen ge beuren met vertegenwoordigers van de arbeiders en hoe gewenscht dat is, wil spreker met een practisch vooi beeld aantoonen. Onlangs heelt hij in een functie, welke hij bekleedt in de arbeidersbeweging, een vergadering bijgewoond van het personeel der Lichtfabrieken, waar tot uiting kwam de alge meen onder het personeel heeischende overtuiging, dat geen zekerheid bestond, dat er geen verband was tusschen de onlangs voorgekomen bedrijfsstoornissen en de bezuinigingen, welke op personeel, machines enz. worden toegepast. Spreker heeft daarop de aandacht van den Directeur gevestigd en deze heeft, omdat hij ook gaarne op de hoogte is van hetgeen onder het personeel omgaat, een onderhoud toegestaan aan vertegenwoordigers van het personeel om met hem over die kwestie te beraadslagen. Uit De Ambtenaar, waarin over die conferentie is geschreven, leest spreker voor, hoe deze zaak, nu zij op deze wijze is behandeld, wellicht bevredigend wordt opgelost. Spreker vraagt, of het met het oog op de positie van de beheerscommissie, welke thans volkomen vreemd blijft aan die dingen, niet beter zou zijn, indien zij haar besluiten nam, gehoord niet alleen het oordeel van den Directeur, maar ook dat van het personeel. Het ligt natuurlijk in de bedoeling den Directeur te blijven uitnoodigen om de vergaderingen bij te wonen, maar het personeel heeft toch ook het recht van oordeelen en recht van medezeggenschap. In het genoemde geval is het personeel gehoord door de welwillendheid van den Directeur, maar komt er eens een Directeur, die anders over deze kwestie denkt, dan blijven Commissarissen aan al die dingen vreemd. Dit is een verkeerde wijze van handelen. Langzamerhand gaat in de publieke lichamen doordringen het idee, dat ook het personeel in die besturen vertegenwoordigd moet zijn, in welk verband spreker wijst op het thans aanhangig voorstel orn de statuten der Utrechtsche Provinciale Electriciteits- Maatschappij zoodanig te wijzigen, dat het aantal Commissa rissen zal worden gebracht van 7 op 9 en dat 2 leden van den Raad van Commissarissen zullen worden benoemd door het vaste personeel der vennootschap. Dit is een stap in dezelfde richting als spreker voorstaat. De kwestie van het verbod van het houden van optochten met muziek en banieren op Zondag heeft spreker reeds her haaldelijk hier behandeld. Zijn grootste bezwaar tegen de wijze, waarop te Leiden de Zondagswet wordt toegepast, is niet, dat de arbeidersbewe ging daarvan zooveel last ondervindt, maar betreft de hatelijke achterstelling van een deel der bevolking. Alle mogelijke moeite wordt gedaan om den kerkgangers ter wille te zijn en te beschermen; spreker heeft daartegen geen bezwaar; maar dan moet men ook oog hebben voor de rechten van andere burgers. De Zondagswet wordt hier ter stede ook niet in haar geheel gehandhaafd, want openbare arbeid wordt toegelaten, en verder rekent men optochten met muziek, zooals sprekers partij- genooten willen houden, tot de openbare vermakelijkheden. In die opvatting ziet spreker een groote beleediging aan het adres van de menschen, die ernstige optochten willen houden. Het is schandelijk, dat, wanneer men op Zondag optochten wil houden met muziek, men dat verbiedt op grond, dat de Zondagswet openbare vermakelijkheden niet toelaat. Dat kan nooit de bedoeling van den toenmaligen wetgever geweest zijn. Dat is onduldbaar. Op dezelfde wijze kan men zeggen, dat een kerkdienst, waar orgel gespeeld wordt, een publieke ver makelijkheid is. Dat zou men ook als een beleediging gevoelen, maar niettemin worden sprekers partijgenooten op die manier getroffen. Zij worden gestempeld tot burgers van den tweeden rang. Spreker wil niemand eenige moeilijkheid in den weg leggen bij het naar de kerk gaan, maar hij eischt anderzijds, dat, als zijn partijgenooten ernstig werk willen doen, dit niet wordt verboden, omdat het een publieke vermakelijkheid zou zijn. Niemand heeft het recht het houden van optochten met muziek onder de publieke vermakelijkheden te rangschikken en het wekt weerzin op, dat Katholieke Raadsleden, zooals de heer Heemskerk, die elders zelf aan dergelijke optochten hebben deelgenomen, goedvinden, dat te Leiden dezelfde wet zoo wordt uitgelegd, dat die optochten worden verboden. Dat is meten met twee maten. Onder verwijzing naar het oordeel van den burgemeester van den Haag betoogt spreker, dat het verbod uit de letter van de wet niet is te halen. Toch wordt het hier er op een voor de sociaal-democraten beleedigende wijze uitgehaald en daartegen komt spreker op. In hooge mate wordt daardoor onverdraagzaamheid gekweekt. Men kan wel als meerderheid gemakkelijk de wet aldus toepassen, maar welke gevoelens wekt men niet bij de minderheid op, als zij zoo wordt be handeld? Spreker dringt er op aan, om toe te staan wat niet is verboden. Ten slotte een woord over het algemeen karakter der be grooting. Met de «Nieuwe Leidsche Courant" is spreker van oordeel, dat in deze begrooting lijn ontbreekt. De begrooting, schrijft dat blad terecht, moet een algemeen werkplan zijn. Spreker heeft dit er niet in kunnen vinden en nu kunnen Burgemeester en Wethouders een algemeen werkplan in het hootd hebben, zoodat nu en dan aan den Raad belangrijke voorstellen zullen worden voorgelegd, de Raad weet daarvan op dit oogenblik niets. Dat is verkeerd. Bij het aanbieden van de begrooting moesten Burgemeester en Wethouders mededeelenwij zijn dit en dat van plan; het zal zooveel kosten; de financiëele toestand der gemeente is zoo. Dan zou de Raad dat alles in zijn geheel kunnen overzien. Thans worden de voorstellen stuk voor stuk, zeer belangrijke vaak plotseling, behandeld, zonder dat ze beschouwd worden in verband met den alge- meenen financiëelen toestand der gemeente. Spreker is erop voorbereid, dat de voorstellen van hem en zijn partijgenooten verworpen zullen wordende samenstelling van den Raad en de verhouding tot de hoogere organen is zoodanig, dat hoogst belangrijke zaken in het belang van het proletariaat niet tot stand kunnen komen. Er zou evenwel wat meer kunnen gebeuren dan thans. De ingediende voor stellen zijn over het algemeen zeer bescheidende voorstellers hebben zich aangepast-aan de politieke verhoudingen; en nu is het zeker een teleurstelling, niet alleen voor hen, maar ook voor een belangrijk deel van de ingezetenen, dat ten slotte al die voorstellen, bijna zonder uitzondering, verworpen worden. Dat-behoefde eigenlijk niet, omdat, gezien de samen stelling van dezen Raad 8 sociaal-democraten, 1 commu nist, 2 democraten, 2 vrijzinnig-democraten en verder de Christelijke arbeiders daarin een meerderheid te vinden is, die toch wel eenige bescheiden voorstellen zou kunnen aannemen. Maar indien men de voorstellen van sprekers partij niet wil, laat men zelf dan andere voorstellen doen. Spreker zal die dan objectief beschouwen en niet vragen, van welke zijde ze komen. Het oordeel van de Christelijke arbeiders over het kapita lisme zal over het algemeen niet gunstiger zijn dan dat van sprekers partij. Hunne officiëele voorlichters houden hen af van den strijd voor het socialisme, maar ten slotte zal ook hier de waarheid zegevieren. Het socialisme is ten slotte de verwezenlijking van de kameraadschap in het maatschappe lijk leven. Geen kameraadschap is bestaanbaar tusschen den uitgebuitene en den uitbuiter, tusschen den bedelaar en den millionair. Zij is pas mogelijk, als recht is gedaan aan de groote massa des volks. Trots alle mogelijke tegenwerking zal de kameraadschap in de praktijk ten slotte ook de Chris telijke arbeiders bezielen. Komt die overtuiging niet vandaag, dan komt zij morgen, maar komen zal zij. Het menschelijk solidariteitsgevoel zal die overtuiging doen geboren worden. Het kapitalisme geeselt en striemt alle arbeiders, van welk geloof of van welke gezindheid ook. Ten slotte zal de massa inzien, dat daartegenover moet gesteld worden een optreden, dat in overeenstemming is met het menschelijk solidariteits gevoel en de waarachtige menschenliefde. En een dergelijk optreden moet leiden tot maatregelen in socialistische rich ting. Ook in dat opzicht is de waarheid op marsch en niets kan haar zegetocht tegenhouden. De heer Wilmer wil aan den heer van Eek, die zich er over heeft beklaagd, dat de voorstellen der S. D. A. P. in dezen Raad zoo weinig steun vinden, duidelijk maken, waarom die voorstellen zoo weinig kans hebben aangenomen te worden. De heer van Eek begon met te zeggen, dat in 1927 de verkiezingen zullen plaats hebben en de kiezers dan hetgeen de sociaal-democraten hebben gedaan zullen toetsen aan het geen zij tevoren hebben verkondigd. Welnu, aandeel in het dagelijkscb bestuur, dat niet alleen praat maar ook handelt, heeft de S. D. A.P. niet genomen en uit hetgeen de heer van Eek heeft gezegd valt op te maken, dat zij dat ook in de naaste toekomst niet zal doen. Zij stelt den eisch, dat minstens twee sociaal-democraten in het College zullen worden opgenomen, maar om daarop aanspraak te kunnen maken, zou het aantal sociaal-democraten minstens van 8 tot 13 moeten stijgen, hetgeen spreker persoonlijk uitgesloten acht! Als men zegt, dat de kiezers datgene wat de S. D. A. P. heeft gedaan, moeten toetsen aan hetgeen zij tevoren heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 6