160 MAANDAG '29 NOVEMBER 1926. kan de overheid in dit overgangstijdperk haar taak niet naar behooren vervullen. Het spreekt vanzelf, dat daarnaast de gemeenten op de Regeering zeer sterken aandrang moeten uitoefenen, om een betere financiëele verhouding met het Rijk en grootere vrijheid in de besteding der gelden te verkrijgen. Hier rust op de gemeentebesturen, die veel dichter bij de bevolking staan en daardoor veel beter kunnen oordeelen over de gevolgen van bepaalde wettelijke maatregelen dan een Minister of een college van Gedeputeerde Staten, een belangrijke taak. Wanneer dan ook door het optreden van andere autoriteiten de bevolking wordt geschaad, doordat de gemeente niet over de noodige middelen beschikt, dan rust op de gemeentebesturen de plicht om bij de Regeering krachtigen aandrang uit te oefenen tot verbetering van den toestand. In dit verband wil spreker een protest doen hooren tegen de bekende circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, waaruit blijkt, welke onmogelijke op vattingen die bewindsman omtrent den firranciëelen toestand der gemeenten heeft. Sprekers partijgenoot Michiels, lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, heeft ook tegen deze circulaire geprotesteerd en gewezen op den onmogelijken toestand, die ontstaat door het verschil in belastingheffing in de onderscheidene gemeenten. Uit statistieken heeft spreker gezien, dat in de eene gemeente een gehuwd ingezetene met een inkomen van 2000.—, 32.35 aan inkomstenbelasting- betaalt, terwijl dit in een andere gemeente 202,35 bedraagt; voor iemand met een inkomen van 5000.zijn die bedragen resp. 198.— en 1030.Voor dien onhoudbaren toestand zijn de Raadsleden, ook die van de partijen, welke dien wan toestand goedkeuren, aansprakelijk. Een Wethouder van een der rijkste gemeenten, dien spreker onlangs ontmoette, zeide hem het billijk te vinden, indien de rijke gemeenten verplicht waren een fonds te vormen ten behoeve van in nood verkeerende gemeenten. Een gemeentebestuur, dat zijn taak behoorlijk wil vervullen en op billijke wijze de noodige geldmiddelen tracht te ver krijgen, kan geen vrede houden met Gedeputeerde Staten en de Regeering, als die zelf niet een anderen koers inslaan. Toch mag in dezen toestand niét worden berust. In de provincie Noord-Holland, waar sprekers partij wat meer heeft te zeggen dan. in andere provincies, grijpt het provinciaal bestuur wel in, om in nood verkeerende gemeenten te helpen; daar is op de provinciale begrooting voor 1926 een bedrag van ƒ200.000.uitgetrokken voor werkverschaf fing en werkverruiming. Op dezen steun kan men in Zuid- Holland niet rekenen. Wat nu de begrooting zelve betreft, deze sloot aanvankelijk met een nadeelig saldo van 369.585.Spreker behoorde tot de leden, die in de sectiën tegen het indienen van een niet-sluitende begrooting bezwaar hebben gemaakt; dit moge in abnormale omstandigheden kunnen voorkomen, bij een gemeente, die tevens een belangrijk bedrag gaat reserveeren, mag dat niet. Burgemeester en Wethouders hebben dat dan ook ingezien en de begrooting sluitend gemaakt. Spieker heeft voorts bezwaar tegen het uittrekken van een bedrag van slechts 50.000.voor «Onvoorzien". Een der gelijk bedrag geeft steun aan onnoodige bezuiniging, terwijl de gemeente verder over de noodige middelen moet kunnen beschikken om te voorzien in tusschentijds opkomende behoeften. Sprekers hoofdbezwaar tegen de begrooting is echter hierin gelegen, dat van de bedrijven zulke hooge uitkeeringen worden gevorderd. Afgezien van het principieel verkeerde van het halen van groote winsten uit de bedrijven, acht spreker het een gevaarlijke taktiek om de gemeentefinanciën meer en meer afhankelijk te maken van de uitkomsten dier bedrijven, die toch onzeker zijn en blijven. Het is toch best mogelijk, dat b.v. door het stijgen van den kolenprijs als gevolg van een ernstig conflict in de mijnindustrie, of door het meer centraliseeren der stroomopwekking, aan de groote winsten van de Lichtfabrieken een einde komt. Daarom lijkt spreker de hier gevolgde taktiek zeer gevaarlijk. Burgemeester en Wethouders hebben zich voorts gestooten aan de opmerking, dat aandrang op de bedrijven zou zijn uitgeoefend tot het behalen van groote winsten. Spreker handhaaft echter zijn meening in dit opzicht. Op de be grooting van de Lichtfabrieken bijv. is op verzoek van Burgemeester en Wethouders, omdat de gemeente zooveel geld noodig had, een veel hooger winstcijfer dan op de aanvankelijk ingediende begrooting geraamd. Toevallig lieten de omstandigheden, omdat de fabrieken tegen lagen prijs kolen hadden gekocht, voordeelige contracten voor langen tijd hadden loopen en de prijzen der bijproducten verbazend waren, gestegen, die wijziging toe. Dit neemt evenwel niet weg, dat Burgemeester en Wethouders in dezen aandrang hebben uitgeoefendnoodig geachte uitgaven voor ver nieuwing en onderhoud zijn daardoor bovendien achterwege moeten blijven. Ook uit de Gestichten, waarvan de winst in 1924 51.000. en in 1925 83.000.— bedroeg, moet nu op aandrang van Burgemeester en Wethouders een winst van f 90.000. worden gehaald. Het teekent den geest van het kapitalisme, dat de verzorging van geesteskranken tot een winstgevend bedrijf wordt gemaakt. Wil de gemeente bij het streven, om aan de noodige geldmiddelen te komen, de billijkheid betrachten, dan zal de begrooting verschillende wijzigingen moeten ondergaan. Spreker heeft daartoe voorstellen ingediend en nu oefenen Burgemeester en Wethouders er critiek op uit, dat telkens dezelfde voor stellen worden gedaan. Spreker en zijn partijgenooten doen dat echter niet voor hun genoegen, doch om te trachten zooveel mogelijk voor het proletariaat te bereiken; daarom moeten zij die voorstellen zoo lang indienen en verdedigen, totdat zij ten slotte worden aangenomen. Was sprekers partij een oude, afgeleefde partij, dan zou er reden zijn om ontmoedigd te zijn, nu hier telkens hare voorstellen worden verworpen; het is echter een jonge partij, die de toekomst voor zich heeft en dus tijd heeft om te wachten. Wat sprekers voorstel betreft om den aftrek voor nood zakelijk levensonderhoud met 200.te verhoogen, het typeert weer de afschuwelijke regeling van thans, dat daar door de belastbare inkomens boven 1100.weder meer zullen moeten gaan betalenhet typeert w-eder den wensch van den wetgever om toch vooral te zorgen, dat de gegoeden zooveel mogelijk ontzien worden. Intusschen is de progressie hier nog niet ten volle tot het maximum opgevoerd, de progressie-schaal kan worden gewijzigd en het is dus mogelijk op dit stuk een andere regeling te maken; een gemeente mag niet berusten in den schandelijken toestand, dat het geld, in strijd met elk menschelijk medegevoel, wordt weg gehaald uit gebreklijdende gezinnen. Wel moet men eenigs- zins rekening houden met de mogelijkheid van kapitaals- vlucht, maar dat mag toch de houding van het gemeente bestuur niet geheel beheerschen. Verleden jaar heeft Wethouder Sanders bij de bestrijding van een zelfde voorstel van spreker met cijfers aangetoond, welk belangrijk deel van de gemeentelijke inkomstenbelasting door de hoogstaangeslagenen wordt opgebracht. Cijfers leeren echter den een wat anders dan den ander. Spreker kan begrijpen, dat men aan den eenen kant zegt: wat is de progressie hoog opgevoerd, maar voor spreker en zijn partijgenoo ten is het een reden de aandacht te vestigen op de schandelijke wijze, waarop onder het kapitalisme de inkomsten zijn ver deeld, hetgeen kan opwekken den strijd te aanvaarden tegen het kapitalisme met zijn schrijnende tegenstellingen. Spreker en de zijnen zijn in het algemeen vijanden van hooge inkomens, omdat zij leiden tot weelde en dagdieverij en een klasse van parasieten.scheppen, en al zijn in Leiden de tegenstellingen niet het scherpst, zulks voert toch tot de noodzakelijkheid om het kapitalisme in zijn wezente bestrijden. Verder blijft spreker eert tegenstander van het heffen van retributies en vart hooge winstuitkeeringen uit de bedrijven. Het is een dwaasheid, dat gemeentelijke bedrijven retributies moeten betalen en bijv. het waterleidingbedrijf en de tram, die ten doel hebben winst te behalen, niet. Waar de gemeerrle op de winsten uit de bedrijven is gaan steunen, kan men die het is een bedrag van f 600.000. rriet ineens van de begrooting schrappen, maar men zal tot geleidelijke vermindering moeten komen. Winst uit overheids bedrijven is niet onder alle omstandigheden te veroordeelen, maar nu wel, omdat de overheid, door tegen kostprijs te leveren, vooral de mindergegoeden kan helpen. Bij inkomsten uit winstuitkeeringen past men bovendien geen progressie toe, zooals bij de inkomstenbelasting. In de derde plaats maakt de wetgever versterking van inkomsten niet gemakkelijk. Spreker vraagt, of de Voorzitter goed vindt, dat hij thans over de opcenten op de vermogens belasting spreekt. De Voorzitter zegt daartegen geen bezwaar te hebben, mits er dan bij het betrokken volgnummer der begrooting niet meer over gesproken wordt. De heer van Eck zegt, dat, als men nagaat hoe een gemeente haar inkomsten kan versterken zonder dat daardoor de kleine inkomens te zwaar worden belast, men in de eerste plaats denkt aan heffing van meer opcenten op de vermogens belasting. Deze belasting is een betrekkelijk zeer lage belasting; men begint eerst te betalen bij een vermogen van 16.000. Verder is er alle aanleiding om het arbeidslooze inkomen te belasten, niet alleen omdat het op zoo gemakkelijke wijze wordt verdiend, maar ook omdat men als regel naast dat arbeidslooze inkomen ook nog een inkomen uit arbeid geniet, dus een dubbel inkomen heeft. Het is wel teekenend voor de geestesgesteldheid der bezitters,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 4