172
MAANDAG 29 NOVEMBER 1926.
daar een badhuis te stichten, mits de Regeering een bepaald
deel der stichtingskosten voor haar rekening narr. De Regee
ring heeft dat niet gewild en nu meenen Burgemeester en
"Wethouders, dat de zaak daarmede van de baan is, mede
omdat er plannen bestaan voor het stichten van een over
dekte zwemplaats. Spreker is overtuigd, dat die zweminrich
ting in het hart van de stad er in de naaste toekomst zal
komen, al vreest hij, dat het wachten op den aanleg van de
kade vertraging zal veroorzaken. Men kan niet ontkennen,
dat een badhuis daar op zijn plaats zou zijn, maar spreker
weet, dat bij Burgemeester en Wethouders de vrees voorzit,
dat die inrichting zich daar niet zal kunnen bedruipen. Het
College zal zich straks beroepen op de treurige ervaringen,
opgedaan met het badhuis van »de Eendracht," maar de
reden daarvan is gelegen in het hooge tarief.
Door angst voor een niet sluitende exploitatie mag men
zich evenwel niet laten leiden. Het aantal menschen, dat zich
reinigen wil, wordt steeds grooter.
De gemeente moet er dus voor zorgen, dat er voldoende
badgelegenheid is en dat het baden niet te duur is. Van eene
behoorlijke reiniging komt in de groote gezinnen niets terecht;
de eenige gelegenheid om zich te reinigen is in die woningen
de localiteit, waar gekookt wordt.
Het gaat niet aan, dat, als het Rijk niet genegen is om in
de kosten bij te dragen, men zegt: wij doen het niet. Door
de bevolking in de door spreker bedoelde wijk wordt het als
een groot ongerief beschouwd, dat er geen badgelegenheid is,
en de gemeente heeft dus te zorgen, dat zij er komt.
Het staat voor spreker niet vast, dat het badhuis daar geen
toekomst zou hebben, want er wonen tal van menschen, die
de prijzen, welke in de Kooi worden gevraagd, wel kunnen
betalen.
De Voorzitter knikt toestemmend.
Als het College daarvan overtuigd is, had het badhuis er-
al lang kunnen zijn. Spreker stelt het College dan ook in
gebreke.
Naar aanleiding van zijne vraag, hoe het staat met de in
richting van een woningbeurs, wordt spreker met een kluitje
in het riet gestuurd. Volgens de wet moet een gemeente als
Leiden een woningbeurs hebben en nu verwijzen Burgemeester
en Wethouders naar het desbetreffende Raadsbesluit, maar
het College had zelf met een voorstel moeten komen. In
het antwoord wordt ook weer verwezen naar de woning
telling, maar, ook al is er een overcompleet van woningen
van 10%, dan nog is er een woningbeurs noodig. Zulk
een instituut kan voor de ingezetenen van Leiden en ook
voor menschen van elders, die zich hier willen vestigen, van
groot gemak en van groot nut zijn.
Spreker zou eenvoudig willen beginner. Hij zou wenschen,
dat zij, die huizen te verhuren hadden, daarvan aan de wo
ningbeurs kennis gaven en dat iemand, die eene woning wilde
huren, zich aan de woningbeurs kon vervoegen om te ver
nemen. waar woningen te huur waren. Dat behoeft niet kost
baar te zijn. Zij, die huizen verhuren, zouden ongetwijfeld het
bestaan van zulk een beurs op hoogen prijs stellen.
Ook kan zulk een instituut voorkomen, dat onrechtmatige
practijken worden uitgeoefend. De gemeente zou een begin
hebben van een goede contróle, wat voor een stad als Leiden
van groote beteekenis is.
Sprekers vierde vraag luidt: wat is de uitkomst van de
woningtelling?
Met het antwoord, dat het College daarop geeft, wordt
tegelijkertijd sprekers vraag, of het geen tijd wordt om nog
op grooter schaal woningen te bouwen, van de hand gewezen.
Eindelijk is dat rapport dan daar. Het is veel te lang weg
gebleven. Het is kenmerkend, dat het juist komt eenige dagen
vóór de openbare behandeling der begrooting, zoodat de
Raadsleden niet in de gelegenheid zijn geweest om er behoor
lijk aandacht aan te schenken. Daardoor wordt den Raad de
gelegenheid ontnomen om met cijfers aan te toonen de nood
zakelijkheid van nog verdere bemoeiingen der gemeente op
dit gebied.
Spreker had gaarne gezien, dat het geheele rapport was
gepubliceerd en niet slechts dat korte overzichlje.
Waarom zouden de ingezetenen niet van dat rapport in
zijn geheelen omvang kennis mogen nemen? Het groote
publiek heeft ook recht om een woordje in deze mede te
spreken. Het volle licht moet daarover schijnen.
Met het oog op het ver gevorderd uur verzoekt spreker
den Voorzitter hier zijne rede te mogen afbreken.
De Voorzitter schorst de vergadering tot Dinsdag 30
November 1926 des namiddags te 2 uur.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.