MAANDAG 29 NOVEMBER 1926.
171
stilzetten van de suikerfabriek te Halfweg en (lat, als zij daarin
wat te zeggen gehad hadden, daartoe niet zouden zijn
overgegaan.
Men moet in deze onderscheid maken. Daar betrof het een
particulier bedrijf, welks directie volkomen vrij tegenover de
arbeiders staat en kan doen wat zij wil, maar een overheids
bedrijf kan maar niet doen wat het wil. Zoo'n bedrijf heeft
in de eerste plaats te maken met het College van Burge
meester en Wethouders en voorts ook met den Raad.
De arbeiders bij een dergelijk bedrijf staan dus heel wat
sterker dan de arbeiders in particuliere ondernemingen.
Men heeft hier dienstcommissies en verder de algemeene
commissies van het georganiseerd overleg. In de dienstcom
missies kan men zaken ter sprake brengen, die het bedrijf
aangaan en een bedrijfsdirecteur, die een open oog heelt voor
de tegenwoordige tijdsomstandigheden, zal met gerechtvaar
digde wenschen en opmerkingen van het personeel terdege
rekening houden. Maar daarom is het niet noodig, dat het
personeel vertegenwoordigd is in de Raadscommissiën, te meer,
omdat slechts enkele Raadscommissiën bedrijven beheeren en
de overige slechts adviseerende com missiën zijn. Maar zelfs
de Raadscommissiën, die bedrijven beheeren, zijn ten slotte
niet souverein; haar besluiten zijn in den regel onderworpen
aan de goedkeuring van den Raad of van Burgemeester en
Wethouders.
Spreker zal dus zijn stem niet kunnen geven aan het
voorstel van den heer van Eek.
De heer Baart stelt voor, dat aan losse arbeiders in dienst
van de gemeente het loon zal worden betaald, dat voor deze
arbeiders in voor hen geldende collectieve arbeidsovereen
komsten is bepaald.
Wanneer spreker goed is ingelicht, dan gebeurt dat reeds.
Hij zou daarop gaarne een duidelijk antwoord ontvangen.
Aan spreker is medegedeeld, dat aan hen, die geen collectief
arbeidscontract hebben, slechts 4/s van het loon der vaste
werklieden wordt betaald. Met den heer Baart zou hij aan
hen het minimum der betrokken loongroep uitbetaald willen
zien. Waar echter de heer Baart aan de arbeiders, die in
lossen dienst zijn of zijn geweest en toen een lager loon
hebben ontvangen, het te weinig genoten loon alsnog wil
doen uitbetalen, vraagt spreker, of dat wel mogelijk is.
Voor het tweede voorstel van den heer Baart, waarin
wordt uitgesproken, dat het personeel in dienst van de ge
meente, dat een jaar in tijdelijken dienst werkzaam is geweest,
in vasten dienst moet overgaan, acht spreker iets te zeggen,
maar in de practijk stuit men toch op moeilijkheden. De
vraag rijst, of vele van de betrokkenen, als zij moesten wor
den gekeurd met het oog op eene vaste aanstelling niet
zouden worden afgekeurd, zoodat zij dan onverbiddelijk de
laan uit zouden moeten, terwijl zij op dit oogenblik met eene
tijdelijke aanstelling tevreden zijn. Met het oog op dat gevaar
geeft spreker den heer Baart in overweging zijn voorstel in
een motie te wijzigen en dus den wensch uit te spreken, dat
in het algemeen na één jaar tijdelijken dienst eene vaste aan
stelling volgt.
De heer Dubbeldeman geeft den beer Heemskerk toe, dat
de door hem in de secties gestelde vragen en ingediende
voorstellen niet socialistisch zijn, maar het spreekt van zelf,
dat sprekers partijgenooten en hij in een Raad als dien van
Leiden niet met socialistische voorstellen komen. De inge
diende voorstellen strekken om de arbeidersklasse rijp te
maken voor de door de sociaal-democraten gewenschte maat
schappij. De heer Knuttel is het daarmede wel niet eens,
maar spreker heeft alleen aan te toonen de wenschelijkheid
en noodzakelijkheid zijner voorstellen, bekeken door den
sociaal-democratischen bril.
Spreker heeft in de secties eraan toegevoegd, dat deze
punten niet nieuw zijn, maar dat hij elk jaar daarop zal
terugkomen ten einde althans iets te bereiken. Inderdaad,
spreker en de zijnen zullen met deze voorstellen blijven terug
komen, totdat ze verwezenlijkt zijn. Als hetgeen men vraagt
en zegt goed is en men houdt steeds aan, dan bereikt men
ten slotte zijn doel; dat heeft hier de ervaring al bewezen.
Het spreekt van zelf, dat straks, als de begrooting zal zijn
afgehandeld, de overzijde weder zal zeggen, dat wij zoo lang
gepraat hebben, maar daaraan zal spreker zich niet storen.
Als straks de verslaggever van het neutrale Leidsch Dagblad
weder aan zijn lezers zal vertellen, dat de soci's weder de
oorzaak geweest zijn, dat er in den Raad weer nutteloos
gebabbeld is, dan wordt spreker daarom niet kwaad.
Die lezers zullen allicht gaan nadenken en zich gaan af
vragen, of hetgeen spreker en de zijnen hier voortdurend
aan de orde stellen wellicht ook niet in hun belang is.
Overigens is het toch wel eenigszins onrechtvaardig, om
den sociaal-democraten hier zoozeer lang praten te verwijten.
Spreker heeft wel eens de Raadsverslagen uit vroegere jaren
nagegaan, toen b.v. de anti-revolutionaire partij hier nog
een betrekkelijk kleine groep vormde en toen ook op het
beleid van het gemeentebestuur een en ander had aan te
merken. Spreker heeft gevonden, dat toen de heer Pera
redevoeringen heeft gehouden, welke opwegen tegen die van
den heer van Eek. Wellicht heeft men destijds ook van den
heer Pera gezegd, dat hij lang van stof was, maar de anti
revolutionaire partij heeft dan toch daarmede iets bereikt.
De vraag, of spreker tevreden is met de antwoorden, welke
hij van Burgemeester en Wethouders gekregen heeft, moet
hij volmondig met neen beantwoorden. Alles wat spreker en
de zijnen vragen en voorstellen wordt eenvoudig door de
meerderheid hier verworpen.
Op den duur wordt dat wel anders, want, als de heer
Heemskerk dezelfde lijn doortrekt, zal hij, wanneer er straks
twee sociaal-democratische Wethouders zijn, hetzelfde doen
wat hij nu doet en met het College meestemmen en tegen
voorstellen, welke uit den Raad komen.
Burgemeester en Wethouders hebben zich blijkbaar ge
abonneerd op het woordje »alsZij wijzen de voorstellen en
vragen van spreker af door te zeggen»ais dit" en »als"
dat, zijn wij er! Zoo mag het College zich van wenschen
van Raadsleden niet afmaken
De eerste vraag van spreker luidde:
»Zijn Burgemeester Wethouders thans van voornemen om
den Raad voor te stellen aan de bewoners van de gemeente
woningen medezeggenschap te geven, ongeveer gelijk als aan
de leden van de verschillende woningbouwvereeriigingen" 1
Burgemeester en Wethouders verwijzen eerst naar hetgeen
zij vroeger op een soortgelijke vraag hebben geantwoord en
zeggen dan, dat een vergelijking met de woningbouwver-
eenigingen niet opgaat. Spreker geeft toe, dat de verhoudingen
niet precies dezelfde zijn, maar wijst er toch op, dat de
leden der woningbouwvereenigingen ook niet in alles de
vrije hand hebben en, vooral wat de financiën betreft, gebonden
zijn aan het toezicht van Burgemeester en Wethouders.
Spreker bedoelt dan ook niet om den bewoners der gemeente
woningen het recht te geven, om financiëele besluiten te
nemen, maar hen op te voeden, om zelf de zaken overeen
komstig de voorschriften van de wet te kunnen regelen.
De ervaring, opgedaan met de woningbouwvereenigingen,
bewijst dat en in het algemeen kan men dan ook zeggen,
dat de besturen dier vereenigingen zich op schitterende
wijze van hun taak hebben gekweten.
Het is daarom gewenscht den bewoners van de woningen
der Woningstichting dezelfde medezeggenschap te geven.
De Voorzitter y-ijst er op, dat krachtens het door den
Raad vastgestelde reglement voor de Woningstichting, de
bestuursleden door Burgemeester en Wethouders worden
benoemd. Als te zijner tijd mocht blijken, dat er onder de
huurders geschikte personen zijn om in het bestuur te
worden opgenomen, zal het College, dat in deze geen prin-
cipiëele bezwaren heeft, uit hen een keuze kunnen doen bij
eene eventueele uitbreiding van het aantal bestuursleden.
De Stichting moet zich toch aan haar reglement houden!
De heer Dubbeldeman zegt naar aanleiding van de op
merking van den Voorzitter niet te begrijpen, waarom het
reglement van de Stichting niet gewijzigd zou kunnen worden.
Dan zou het mogelijk zijn om als overgangsmaatregel te
bepalen, dat de bewoners 3 van de 7 bestuurders zouden
aanwijzen.
De Voorzitter doet opmerken, dat bij geen enkele
vereeniging de huurders de bestuurders benoemen.
De heer Dubbeldeman zegt, dat de Stichting in het leven
geroepen is, omdat geen enkele woningbouwvereenigirig te
Leiden geneigd was om dergelijke woningen te bouwen en
te exploiteeren. De bewoners van die huizen zijn, wat hun
kennis betreft, nog niet in staat om zelfstandig eene derge
lijke woningbouwvereeniging te beheeren, maar men moet
hen dat leeren.
Spreker heeft niet precies willen aanduiden, hoe deze
kwestie geregeld zou moeten worden, maar wordt zijn voor
stel aangenomen, dan zullen Burgemeester en Wethouders
met voorstellen bij den Raad moeten komen en daarom is
het hem te doen.
Verder heeft spreker gevraagd, of het niet tijd wordt, er
bij de Regeering eens op aan te dringen, dat eene regeling
wordt getroffen, dat de huren van de in de crisisjaren ge
bouwde woningen verlaagd worden. Burgemeester en Wet
houders antwoorden, dat daarover in de Staten-Generaal
gesproken is en nog zal worden, maar dat wist de Raad ook
wel. Spreker meent, dat, als de gemeentebesturen aan de
Regeering blootleggen hoe de toestand werkelijk is, dit voor
haar eene aansporing zal zijn om hare studie betreffende dit
vraagstuk wat te bespoedigen.
Spreker komt thans aan de kwestie van een badhuis in de
buurt van de Heerenstraat. De Raad heeft indertijd besloten,