170
MAANDAG 29 NOVEMBER 1926.
democratisch zijn. De heer Knuttel constateerde reeds, dat
onder den geheelen stapel voorstellen door de S.D.A.P. dit
maal ingediend, geen enkel sociaal-democratisch voorstel is
aan te wijzen. Het zijn meer economische voorstellen, welke
beoogen de gedachte te wekken, dat men eigenlijk alleen
aan de vertegenwoordigers van die partij in den Raad iets
heeft en dat men dus goed zal doen te stemmen op de can-
didaten dier partij. Spreker zou echter even goed die voor
stellen kunnen indienen zonder gevaar te loopen het verwijt
te moeten hooren, dat hij sociaal-democraat was.
Spreker zal zijn stem aan die voorstellen niet geven, omdat
zij deels niet voor verwezenlijking vatbaar zijn en deels zoo
zeer voor critiek vatbaar, dat iemand, die er dieper over
nadenkt, er zijn stem niet aan kan geven.
Het blijft echter een gevaar voor de andere partijen, dat
dergelijke speculatief ingediende voorstellen hier worden be
handeld. Menschen, die de portée van de zaak niet begrijpen,
kunnen zich door den schijn laten verblinden en vragen
waarom hun vertegenwoordigers niet met dergelijke voor
stellen meegaan of er zelf niet mede komen, maar spreker
houdt er niet van om voorstellen in te dienen met de ge
dachte: zij zullen toch wel verworpen worden!
Wanneer nu van de overzijde gevraagd wordt: zijn er onder
de rechtsche partijen geen menschen, die iets voor onze voor
stellen gevoelen, zijn de Christelijke arbeiders het in hun strijd
tegen het kapitalisme niet met ons eens, dat er misstanden
zijn, dan kan spreker verklaren het geheel daarmede eens te
zijn; het blijkt ook, dat overal in het land in voorkomende
gevallen de Katholieke en de Christelijke arbeidersbeweging
met de sociaal-democraten medegaan, wanneer het gaat om
den strijd tegen het kapitalisme.
Spreker en de zijnen zien echter in dat woord iets geheel
anders dan de overzijde. Zij beschouwen niet iederen kapi
talist als een vijand; in elke Christelijke partij is voor iedereen
plaats, zoowel voor den bedelaar als A'oor den kapitalist, en
daar wordt niet per se een strijd gevoerd tegen ieder, die
een andere positie in het maatschappelijk leven inneemt dan
de Christelijke arbeiders zelf.
Spreker heeft in de secties gevraagd, hoe het staat met het
gemeentelijk waschbureau. Hierover wordt verschillend geoor
deeld. Er zijn menschen, die dat bureau zoo spoedig mogelijk,
zouden willen opruimen, anderen zien daarin nog een nuttige
instelling, maar spreker moet toch constateeren, dat dit bureau
in de laatste jaren zeer zeker in onze gemeente niet prijsre-
gelend heeft gewerkt.
Het aantal wasschen is in den laatsten tijd voortdurend
afgenomen en de prijzen zijn thans zoodanig, dat verschillende
wasscherijen hier ter stede goedkoopere prijzen noteeren. Eén
van beiden dus: die instelling moet goed zijn, of zij moet
opgeheven worden. Daarom had spreker liever een meer
gedecideerd antwoord van Burgemeester en Wethouders
ontvangen.
Wat de werkloosheid betreft, de heer van Stralen heeft
het betreurd, dat degenen, die ondersteuning krijgen uit de
werkloosheidskassen, uitgesloten zijn van de verstrekking van
brandstoffen. Ook spreker vindt dat jammer, maar zijns inziens
zal daaraan niet zijn te ontkomen, omdat het Rijk, dat toeslag
geeft op de uitkeeringen der werkloosheidskassen, niet zal
toestaan, dat de gemeente daarnaast speciale maatregelen
treft ten opzichte van die toeslagen aan de menschen per
soonlijk.
Het voorstel van den heer van Stralen in zake de huurbons,
een stelsel, dat door het Steuncomité 1914 steeds is toegepast
en met schitterende resultaten, vindt spreker zeer aanlokke
lijk. Het geld wordt op die manier op bijzonder goede wijze
besteed. Men gaf die huurbons indertijd aan hen, van wie
men vreesde, dat zij hun geld op minder nuttige wijze zouden
besteden, ten einde hen in staat te stellen althans hun huur
te betalen. Bovendien kan voor iemand in tijden van finan-
ciëelen nood het betalen van 3.50—7.— huur zeer drukkend
zijn, zoodat het gevaar bestaat, dat die betaling het eerst
achterwege blijft. Bij spreker is wel eens de vraag gerezen,
of het niet gewenscht zou zijn, afgescheiden van de kwestie
van de ondersteuning, het stelsel der huurbons in te voeren,
te meer omdat bij de vermindering van den woningnood, in
welke richting de uitslag der woningtelling wijst, de menschen
wellicht wat onverschilliger zullen worden ten aanzien van
de huurbetaling.
De heer van Stralen wenscht blijkens zijn voorstel de huur
bons te verstrekken boven de uitkeering.
Nu heeft spreker in den Raad al eens betoogd, dat hij het
betreurde, dat geen hoogere ondersteuning aan de werkloozen
kon worden gegeven, omdat het Rijk daartegen bezwaar zou
hebben, maar in de plaatsen, waar huurbons worden ver
strekt boven de uitkeeringen, is van eenig bezwaar van het
Rijk niet gebleken.
Men kan dus aannemen, dat het geven van een huurbon
naast de gewone ondersteuning niet op bezwaren bij Gedepu
teerde Staten of bij de Kroon zal stuiten. Hoe spreker ten
slotte zal staan tegenover het voorstel van den heer van
Stralen, zal in hooge mate alhangen van het antwoord van
den Wethouder, die wel eenige nadere gegevens zal ver
strekken.
Volgens het voorstel van den heer van Stralen zal de
huurbon verstrekt worden aan degenen, die daarvoor naar
het oordeel van Burgemeester en Wethouders in aanmerking
komen. Dit acht spreker niet juist. Er moet daarvoor een
algemeene regeling gemaakt worden, omdat men anders
telkens in den Raad discussies zal krijgen over de vraag,
waarom aan den een of ander geen huurbon is verstrekt.
Wat betreft het voorstel van den heer van Stralen, om
van eventueele gezinsinkomsten van de eerste f 5.niets
in mindering op de ondersteuning te brengen, er moet onder
scheid gemaakt worden tusschen inkomsten van den werk-
looze zelf en inkomsten van leden van zijn gezin.
Wanneer een werklooze eigen inkomsten kan verwerven,
dan is hij zedelijk verplicht om dat werk aan te vatten, ook
al zou hij geen of slechts een gering voordeel daarvan hebben,
maar men komt tot eigenaardige consequenties, wanneer
men den maatregel, verval in artikel 26 van htt reglement
op de steunregeling, ten volle toepast op inkomsten van
leden van het gezin.
Wanneer een kind van een werklooze f 3.verdient, dan
wordt den werklooze 2.gekort op de ondersteuning,
zoodat het er practisch op neerkomt, dat dat kind tegen
f 1.per week arbeidt. Een aftrek van 2/3 der gezins
inkomsten is in dat geval te hoog en spreker zou dan ook
een andere regeling te dier zake willen aanbevelen, waartoe
hij, met den heer Schoneveld, de volgende motie indient:
»De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat van de
«inkomsten van gezinsleden van ondersteunden, met uit-
«zondering van die, door den werklooze zelf genoten, slechts
y)1^ wordt in mindering gebracht op zijn steun, vastgesteld
»in art. 26 van het reglement in zake de steunverleening."
Voor de inkomsten van de werkloozen zelf blijft de aftrek
dus bepaald op Vs.
De motie van de heeren Heemskerk en Schoneveld wordt
voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp
van bespreking uit.
De heer Heemskerk komt thans tot het voorstel van den
heer van Stralen betreffende het Burgerlijk Armbestuur.
Spreker geeft volkomen toe, dat het Burgerlijk Armbestuur,
evenals iedere andere instelling, wel eens fouten zal maken,
maar hij kan zich niet vereenigen met de gedachte om de
armenzorg op te dragen aan Burgemeester en Wethouders en
een Raadscommissie van bijstand. Het Burgerlijk Armbestuur
behandelt nog verschillende andere zaken en is dus te Leiden
nog wel op zijn plaats, wat niet wegneemt dat spreker zich
omstandigheden kan denken, waarin het niet gewenscht is
om menschen, die hulp noodig hebben, naar het Burgerlijk
Armbestuur te verwijzen, zooals b.v. is gebleken uit sprekers
voorstel in zake de ziekenhuisverpleging.
Een groote fout is, dat zeer vele valide arbeiders bij het
Burgeilijk Armbestuur zijn ondergebracht en daardoor eigenlijk
niet naar behooren worden geholpen. De oorzaak daarvan
is waarschijnlijk deze, dat de leden van het Burgerlijk Arm
bestuur, philanthropen, zich niet den geest van den validen
arbeider kunnen indenken. Daarom komt het spreker raad
zaam voor, dat het Burgerlijk Armbestuur bij zijne aanbeve
lingen voor de benoeming van leden zijn keuze niet alleen
bepaalt tot menschen uit één bepaald kringetje, maar ook
eens uitstrekt tot vertegenwoordigers van verschillende
arbeiderskringen, tot wie de betrokkenen zich meer recht
streeks kunnen wenden. Daarmede zou een van de grootste
bezwaren tegen het Burgerlijk Armbestuur vervallen; het
Armbestuur dient dus te worden gereorganiseerd.
Spreker begrijpt niet, dat de heer van Stralen het Burgerlijk
Armbestuur en den dienst voor sociale zaken wil combi
neeren. Laatstgenoemde dienst is niet een instelling voor
armenzorg, maar een instituut voor arbeiders, die door
werkloosheid worden getroffen, terwijl hij zich ook inlaat met
arbeidsbemiddeling, beroepskeuze, werkverschaffing en derge
lijke zaken. Het Burgerlijk Armbestuur is eigenlijk een aan
vulling van de particuliere en kerkelijke armbesturen.
De heer van Eek heeft gezegd, dat spreker wel eens heeft
deelgenomen aan een optocht met muziek op Zondag. Het is
bekend, dat de Katholieken tegen het houden van optochten
met muziek op Zondag geen principieel bezwaar hebben, maar
spreker heeft verleden jaar tegen de motie van den heer van
Eek gestemd, omdat Burgemeester en Wethouders, die daar
over te beslissen hebben, toen hebben verklaard die motie,
als zij werd aangenomen, niet te zullen uitvoeren.
Ter verdediging van zijn voorstel in zake het bijwonen der
Raadscommissiën door vertegenwoordigers van het personeel
heeft de heer van Eek er opgewezen, dat Roomsch-Katholieke
arbeiders hunne ontevredenheid uitgesproken hebben over het