168 MAANDAG 29 NOVEMBER 1926. werpen, welke niet in de afdeelirigen behandeld zijn, bij de openbare beraadslaging ter sprake te brengen. Er is intusschen geen bezwaar, dat de heer Knuttel dit onderwerp thans bespreekt, maar de Wethouder behoeft er niet op in te gaan. De heer Knuttel zegt, dat het hem in de eerste plaats te doen is om hst woord te voeren. Het antwoord acht hij van secundair belang; hij begrijpt toch wel, hoe dat zal uit vallen. Spreker wil volstrekt niet den indruk vestigen, alsof hij tevreden zou zijn met een 8e leerjaar of zelfs een verplicht 8e leerjaar voor kinderen, die later hun bestaan in handen arbeid zullen moeten vinden. Èr moet een regeling komen, zooals men in Rusland heeft, waarbij de arbeiders van 14 tot 18 jaar aanvankelijk 4 uur, later 6 uur werken en verder eenige uren aan hunne ontwikkeling besteden. Dit geldt niet (dit op een interruptie) voor de boeren bevolking in Rusland, die daar overwegend is, maar wel voor de overgroote meerderheid der fabrieken, die staats bedrijven zijn. Dit is een van de dingen, welke absoluut noodzakelijk zijn om de noodige ontwikkeling te geven ook aan het arbeiders kind, want het is duidelijk, dat b.v. onderwijs in den geest van het tegenwoordige M. U. L. O., dat bestemd is voor het vormen van kantoorbedienden en ambtenaren en niet geeft wat de handarbeider in de eerste plaats noodig heeft, daar voor niet deugt. Een tweede eisch op onderwijsgebied, door spreker in een voorstel belichaamd, betreft de schoolreisjes. Deze worden aan sommige scholen gehouden en spreker heeft tot zijn genoegen uit de verslagen der hoofden gezien het is gewenscht dat die verslagen in het bezit der leden zijn, als het sectie-onderzoek plaats heeft, wat dit jaar niet het geval is geweest dat er eenige toeneming van die schoolreisjes valt waar te nemen, maar hij heeft er ook in gelezen, dat aan sommige scholen een poging om schoolreisjes te organi- seeren is mislukt door den slechten economischen toestand der ouders en dat men aan enkele andere scholen, zooals die aan de Haverstraat en de Vrouwenkerkkoorsteeg, er in het geheel niet aan kan beginnen. De tegenwoordige toestand is in vele opzichten vicieus. Het is al verkeerd, dat op sommige scholen kinderen, zonder te hebben kunnen bijdragen, uit de algemeene kas worden meegenomen; er ligt voor die kinderen iets vernederends in en het maakt, dat de ouders der overige kinderen, die het ook niet al te ruim hebben, overmatig zwaar worden belast. Het is gewenscht de gedachte te doen doordringen, dat het af en toe iets aan de kinderen laten zien buiten hun woon plaats, b.v. op het gebied van de natuur en het bedrijfsleven, iets is, dat bij het onderwijs niet kan worden gemist, zoodat de gemeente het moet bevorderen. Een kleiner punt betreft het beschikbaarstellen van gelden voor de aanschaffing van projectie-apparaten. Spreker heeft een bedrag genoemd, waarmede men zou kunnen beginnen en waarmede voor 10 of 12 scholen iets gedaan zou kunnen worden. De schoolbioscoop is hier ontijdig opgehevendie inrichting heeft geen gelegenheid gehad om tot ontwikkeling te komen; men heeft het ontstaan van een behoorlijke keuze van films niet afgewacht en daarvoor niets in de plaats gesteld. Het aanschouwelijk onderwijs, dat door middel van een projectie-apparaat verkregen kan worden, kan een goede aan vulling van het onderwijs zijn, maar zelfs ook daarvan is hier geen sprake. Tot de uitrusting van een school behoort zeker ook een behoorlijk apparaat met materiaal, dat jaarlijks aan gevuld wordt. Burgemeester en Wethouders weigeren om een proef te laten nemen door één van de schoolhoofden, die daarom ver zocht had, met het Dalton-stelsel. Spreker vindt dat een buitengewoon kortzichtige houding van het College. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij die beslissing genomen hebben na ingewonnen advies van den Inspecteur, van de Plaatselijke Schoolcommissie, van de hoofden van scholen en van de schoolvergaderingen. Er wordt niet bij vermeld, of het afwijzend advies in alle instanties eenstemmig was. Althans voor wat betrelt de schoolvergaderingen zou spreker het betwijfelen. Welk ongunstig resultaat men van zoo'n proef verwachten kan, ontgaat spreker ten eenenmale. Wanneer men de uit komsten van het onderwijs van het arbeiderskind nagaat, dan zou men zeggen, dat met een proef met een ander systeem toch buitengewoon weinig te verknoeien valt, omdat in het eene jaar, waarin in een of meer klassen volgens het Dalton systeem gewerkt wordt, moeilijk minder van het onderwijs opgestoken kan worden door de kinderen dan thans het geval is. Dat met een stelsel, dat in verschillende landen en op verschillende plaatsen in ons land gunstig wordt beoordeeld, niet in enkele klassen een proef genomen zou mogen worden, wijst op een zoodanigen angst voor alles wat nieuw is, dat men dit zelfs van het College van Burgemeester en Wet houders van Leiden moeilijk kan begrijpen. Spreker betreurt dat, omdat zijns inziens elk stelsel, dat een beetje afwijkt van het tegenwoordige inpompen, wat nog al te veel bij het onderwijs overheerscbt en dat de kinderen er toe brengt zich zelf meer in te spannen en meer hun eigen krachten er aan te geven, dient te worden aangemoedigd en daarmede ernstige proeven behooren te worden genomen. Spreker hoopt dan ook, dat zijn bescheiden voorstel zal worden aangenomen. Wat betreft sprekers voorstel in zake de uitkeering aan de werkloozen, het is gewenscht den daarin vervatten eisch nog eens in een concreet voorstel op den voorgrond te brengen, omdat de persverslagen van het verhandelde in den Gemeente raad steeds slechter worden en speciaal in het Leidsch Dagblad datgene wat spreker zegt voortdurend slechter wordt weer gegeven. Dient men een voorstel in, dan kan de pers er al thans niet geheel overheen loopen. Sprekers voorstel strekt om de uitkeering aan de werkloozen te brengen op het bedrag van het volle loon, dat zij gewoon waren te verdienen. Het is ongetwijfeld een revolutionaire eisch, maar het is toch de eenige eisch, dien iemand, staande op het standpunt van den klassenstrijd en zich beschouwende als vertegenwoordiger van het proletariaat, kan stellen. Hij gaat hiervan uit, dat de proletariërs in het algemeen een inkomen genieten, dat niet voldoende is om in de redelijke behoeften van hun gezinnen te voorzien. Soms ontbreekt er wat minder aan, in de meeste gevallen echter zeer veel. Kan men er zich dan bij nederleggen, dat een arbeider, die in normale omstandigheden slechts genoeg heeft om in het allernoodigste voor zijn gezin te voorzien, zich daarop nog aanzierdijk moet gaan bekrimpen, verre beneden hetgeen voor het noodzakelijk levensonderhoud noodig is, alleen omdat het kapitaal geen werk voor hem heeft? Spreker begrijpt niet, dat men, opkomende voor het proletariaat, met iets minder dan het volle loon genoegen kan nemen. Deze eisch heeft in tweeërlei opzicht een revolutionaire be- teekenis. Vooreerst worden daardoor aan het kapitalisme ont zaglijke eischen gesteld, waaronder het tenslotte moet be zwijken, en in de tweede plaats zou het voor de arbeiders zijn een ontzaglijke steun in den dagelijkschen economischen strijd. Indien zij ook gedurende den tijd, dat zij door het kapitalisme niet als winstobjecten kunnen worden gebruikt, hun normaal loon krijgen, zal het voor het kapitalisme uiterst moeilijk zijn om in de plaats van in strijd zijnde arbeiders onderkruipers te krijgen. Aan dezen eisch moeten daarom de arbeiders ten krachtigste vasthouden. Daarnaast moet natuurlijk de werkverschaffing op groote schaal aangevat worden. Dat zou dan moeten zijn een werk verschaffing op werkelijk socialistischen grondslag; men zou moeten in het leven roepen een productie, welke niet op het maken van winst gericht zou zijn, maar op het voorzien in bepaalde nooden en behoeften. Bij voorbaat wijst spreker af een bestrijding van den door hem gestelden eisch op grond van werkschuwheid, die er zou zijn. Zeker, er zijn geheel gedemoraliseerde individuën, die men werkelijk werkschuw mag noemen, maar op grond van een dergelijke uitzondering helaas bij het kapitalistische stelsel niet een zoo zeldzame uitzondering mag men sprekers eisch niet afwijzen. De meeste arbeiders wenschen niet rond te lummelen en hun lust tot werken zou door een regeling, gelijk spreker die wenscht, niet worden aangetast. Dat geschiedt wel, als zij werk moeten aanvaarden tegen een absoluut onvoldoende loon. Spreker heeft zooeven over een revolutionairen eisch ge sproken. Zijns inziens wordt het werkelijk tijd voor het stellen van revolutionaire eischen. De positie van het kapitalisme is het laatste jaar zeer zichtbaar verzwakt. Vóór dien tijd scheen er sprake te zijn van een zekere mate van herstel, al was dit betrekkelijk, thans doen zich echter weer ver schijnselen voor, die er op wijzen, dat het aan alle kanten kraakt. Spreker wijst op het stijgen der werkloosheid. Over de bewering, dat te Leiden de woningnood is opgeheven, schort spreker zijn oordeel op, maar hij wil er toch op wijzen, dat, als werkelijk hier ter stede en in andere plaatsen geen woningnood meer bestaat en dientengevolge de eerste jaren het tempo van den arbeiderswoningbouw aanzienlijk zal worden vertraagd, dit op de werkzaamheden in het bouwbedrijf zeker een zeer ongunstigeri invloed zal hebben, hetgeen op zijn beurt weer werkloosheid in andere bedrijven, zooals hout zagerijen en steenbakkerijen, met zich zal brengen. De moeilijk heden voor het kapitalisme worden dus vrij groot. Er is echter meer. Spreker kan den Leidschen arbeiders niet genoeg aanraden om op de internationale verschijnselen het oog gericht te houden, onder anderen op den grooten sprong, welken Engeland in het afgeloopen jaar naar de revolutie heeft gedaan. Het moge de bourgeoisie gelukt zijn nog eenmaal het mijnwerkersproletariaat te bedwingen, in den geest dier arbeiders is daardoor een zoodanige ommekeer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 12