MAANDAG 22. NOVEMBER 1926. 153 moeilijkheden opgeleverd hebben wat betreft het stuk Kaiser- straat-Nonnensteeg, waar toch het verkeer in beide richtingen toegestaan moet blijven. Men heeft zich beperkt tot het hoog noodige en hoe dit tot moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven is spreker een raadsel. Het verkeer over het Rapenburg, vooral aan den kant, waar spreker woont, is zeer druk, Nu bestaat het rijverlceer daar hoofdzakelijk uit autoverkeer en voor auto's is het niet zoo bezwaarlijk om een eindje om te rijden. De nieuwe bepaling zal dan ook in het algemeen zeer weinig last opleveren. De borden zullen zeer goed geplaatst kunnen worden aan de hoeken van de stegen en dat zal niet leiden tot ontsiering van het Rapenburg. Ook de doktoren, die op het Rapenburg wonen, zullen weinig last hebben van de nieuwe regeling; zij rijden toch niet den geheelen dag met hun auto's af en aan; des morgens gaan zij met hun auto weg en tegen kofliedrinken komen zij terug; des middags na het spreekuur gaan zij weder weg om dan later in den middag weder terug te keeren. Overdag zijn er echter periodes, dat het daar heel ge vaarlijk is, en het is dan ook een goede maatregel, dat men gedwongen wordt een eindje om te rijden. De heer Groeneveld noemt nu juist den grootsten omweg, maar in den regel zal het slechts een klein stukje zijn, dat men moet omrijden. Spreker dringt dan ook aan op aanneming van dit voorstel. De heer Groeneveld wijst er op, dat de heer Spendel het ook niet altijd eens is geweest met de rapporten van den Commissaris van Politie, o.a. in het geval met de Sociëteit Minerva, en dan de vrijheid heeft genomen van die afwijkende meening te doen blijken; waarom moet de heer Spendel dit dan thans spreker kwalijk nemen? Spreker heeft met eenige voorbeelden aangetoond, dat de voorgestelde maatregel den verkeerstoestand zeker niet zal verbeteren en, begint men eenmaal met dergelijke voorschriften, dan weet men niet waar men eindigt, üok voor den Ouden Rijn, den Nieuwen Rijn en de Oude Vest zou men soort gelijke bepalingen kunnen maken; het Rapenburg is daarvoor zeker niet het eerst aangewezen. Spreker zal dan ook een voorstel indienen om deze bepaling- te schrappen. De heer van Stralen was van plan tegen het voorstel te stemmen, maar is door den Voorzitter overtuigd, dat het beter is, dat auto's en voertuigen, die van de Kaiserstraat komen, gedwongen worden, de rechterzijde van het Rapenburg te houden. Spreker weet bij ervaring, dat het auto-verkeer aan de zijde van de Academie druk is en gevaar oplevert. De omgeving van de brug tegenover de Houtstraat, waar auto's van daar wonende doktoren uren lang stil staan, en het kruispunt met de Groenhazengracht zijn vooral gevaarlijke punten. De Voorzitter deelt mede, dat de heer Groeneveld een voorstel heeft ingediend, luidende: ;>Ondergeteekende stelt voor uit de voorgestelde artikelen I en III te doen vervallen de bepalingen omtrent het verkeer op het Rapenburg". Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. Het voorstel van den heer Groeneveld wordt met 26 tegen 5 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, van Hamel, van Stralen, Splinter, Kooistra, Huurman, van Eek, Schoneveld, Coster, Deumer, Verweij, Sijtsma, Heemskerk, Bergers, Spendel, van Tol, Witmans, mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Eikerbout, van der Reijden, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Sanders, Reimeringer, Meijnen, Mulder en Eerdmans. Vóór stemmen: de heeren Schüller, Wilbrink, Baart, Groeneveld en Dubbeldeman. De artikelen I, II en III worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele ver ordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XXVII. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 2 Mei 1912 (Gemeenteblad No. 17) op de Straatpolitie. (Zie Ing. St. No. 235). De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Schüller spreekt den werisch uit, dat, wanneer deze verordening zal zijn aangenomen, de gemeente zelf daaraan ook de hand zal houden wat betreft haar eigen diensten en bedrijven. Het komt telkens voor, dat vuilniswagens en vuilnisschuiten ongedekt vervoerd worden. Verder zou spreker gaarne vernemen, of Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om zoo spoedig mogelijk de mestvaalt in het Plantsoen te verwijderen. De heer Wilbrink heeft in de eerste plaats bezwaar tegen de voorgestelde bepaling, waarbij het schrobben verboden is bij schaarschte aan drinkwater. Er kan alle aanleiding bestaan om maatregelen te nemen tegen vermorsing van drinkwater, maar welk bezwaar is er tegen, dat de menschen in tijden van droogte voor het schrobben gebruik maken van singel- water? Dit zou echter door de voorgestelde wijziging van artikel 4 verboden zijn. Voorts heeft spreker bezwaar tegen de voorgestelde wijziging van artikel 10, volgens hetwelk het verboden zal zijn om asch, vuilnis enz. op den openbaren weg te vervoeren, te laden, enz. op andere wijze, dan met inachtneming der daarvoor door Burgemeester en Wethouders in ieder bijzonder geval in verband met de omstandigheden te geven aanwijzingen. Tot dit voorstel is men gekomen door een klacht van bewoners van den Heerensingel, die last hebben van het stuiven van kalkstof bij het overladen van kalk. Men breidt nu echter het betreffend voorschrift op zoodanige wijze uit, dat niemand meer weet wat hij aan deze verordening heeft. Burgemeester en Wethouders voeren de verordening wel uit en de belangen van de ingezetenen mogen bij hen veilig zijn, in de praktijk zal ten slotte, waar geen bepaalde maatregel is omschreven, alles afhangen van de interpretatie van de met de handhaving der verordening belaste ambtenaren, hetgeen spreker ver keerd acht. Wil men met het oog op een bepaald geval de verordening wijzigen, dan moet men een en ander nauwkeurig in de ver ordening vastleggen, doch niet bepalingen in het leven roepen, waardoor een ieder kan worden gevangen en ieder bedrijf' kan worden belemmerd. De Voorzitter antwoordt, dat het de bedoeling is de mogelijk heid te openen het schrobben met duinwater te verbieden, omdat, zooals ook in het artikel staat, het motief voor dit verbod is gelegen in de zorg voor de regelmatige voorziening van de bevolking met drinkwater. Met het oog op droogte en bij ongevallen als het springen van een waterleidingbuis moeten dwingende maatregelen kunnen worden genomen, omdat een vriendelijk verzoek van Burgemeester en Wet houders in dergelijke gevallen niet veel helpt. Misschien zou het beter zijn vóór de woorden »te schrobben" in het artikel in te lasschen smet drinkwater" of »met duinwater", al kunnen en zullen Burgemeester en Wethouders in de in het artikel bedoelde openbare kennisgeving wel verklaren, dat het schrobben met duinwater verboden is. Wat de wijziging van artikel 10 betreft, deze beteekent eenerzijds een verzachting van het tot dusver geldend absoluut verbod van het overstorten van asch en vuilnis op den open baren weg, omdat dit nu wel geoorloofd zal zijn, als men gebruik maakt van goten, kokers, trechters of dergelijke voor werpen; anderzijds is de bepaling niet tot asch en vuilnis beperkt, doch uitgebreid tot puin, kalk of andere stofver- spreidende voorwerpen of stoffen. De heer Wilbrink vraagt nu, wie uitmaakt wat stofver- spreidende voorwerpen of stoffen zijn; dit zal in voorkomende gevallen de rechter moeten uitmaken. De heer Wilbrink verklaart, dat hij tevreden gesteld is door de nadere toelichting van den Voorzitter. De heer Huurman meent, dat artikel 4 van de verordening- op de Straatpolitie, zooals dit zal worden gewijzigd, twee geheel verschillende zaken zal regelen, hetgeen tot verwarring kan leiden. In de eerste plaats wordt het noodig geacht te verbieden het schrobben en vegen op een nieuw aangelegden openbaren weg of het vernieuwde gedeelte van een reeds bestaanden openbaren weg binnen de eerste vier weken na de ingebruikstelling en verder om een openbaren weg te schrobben, wanneer er schaarschte aan duinwater dreigt te ontstaan. Het zou daarom beter zijn van dit artikel er twee te maken. Bovendien is het gebruik van duinwater voor schrobben reeds door de Duinwatermaatschappij verboden, tenzij men er extra voor betaalt. De heer Eerdmans meent, dat in de eerste alinea van art. 4 met »een nieuw aangelegden openbaren weg" waarschijnlijk wel zal worden bedoeld een »nieuw aangelegde openbare straatwant er is in Leiden een aantal openbare wegen, niet met klinkers of andere steenen bestraat, bijv. het Plantsoen, dat volgens deze alinea niet door de gemeentewerklieden zou mogen worden geveegd, indien een stuk van het voetpad was vernieuwd. De strekking van de bepaling zal wel zijn, dat, als de veegmachine door een pas vernieuwd en gestampt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 9