124 MAANDAG 27 SEPTEMBER 1920. van noodzaak steeds worden opgenomen. Dit is evenwel meer theorie dan practijk. Indien opname noodzakelijk is, wordt daartoe het verzoek gedaan aan den Geneeskundigen Dienst; het Burgerlijk Armbestuur adviseert en aan het gezin wordt dan medegedeeld, hoeveel de bijdrage per dag bedraagt. Gaat het bediag hun draagkracht te boven, dan blijft de opname achterwege, daar men de menschen er niet toe kan dwingen. Men heeft dan het geval, dat iemand, wiens opname nood zakelijk is, toch niet wordt opgenomen om financiëele redenen. Nu is het waar, dat, zooals ook de Wethouder gezegd heeft, bij vermindering van inkomsten of andere bijzondere om standigheden een andere maatstaf aangelegd wordt. Spreker heeft evenwel ervaring van het Burgerlijk Armbestuur, het college, dat hier feitelijk de beslissing heeft. In de practijk komt het er op neer, dat het Burgerlijk Armbestuur al heel gauw zegt, dat het gezin of de persoon dat bedrag kan be talen het is ook heel spoedig van meening, dat gezins- of familieleden kunnen helpen en dan weigert het hulp, afgezien van de vraag, of die familieleden inderdaad kunnen of willen helpen. Daarmede past het tevens de Armenwet niet juist toe. Deze wet toch geeft wel het recht de ondersteuning op de onderhoudsplichtigen te verhalen, maar niet de bevoegdheid de ondersteuning te weigeren, op grond dat de familieleden niet bereid zijn bij te dragen, hetgeen het Burgeilijk Arm bestuur hier pleegt te doen. Dat is dus beslist in stiijd met de wet. De heer Heemskerk wees er terecht op, dat men na aan neming van dit voorstel zal hebben te maken met een ver ordening, waaraan elk college, dat zal hebben te adviseeren, zich zal hebben te houden. De cijfers, in de tarieven genoemd, staan vast en de grenzen zijn getrokken, zoodat degenen, die met hun inkomens binnen die grenzen vallen, de aangegeven bijdragen moeten betalen. Het is de vraag, of zij dat kunnen de Wethouder zegt van wel, maar spreker is overtuigd, dat de betrokken personen, al hebben zij de genoemde inkomens, niet altijd in staat zijn de gevraagde bijdragen te betalen. Met genoegen constateert spreker, dat de heer Heemskerk met hem het Rurgerlijk Armbestuur niet het geëigende college acht om in deze zaak te adviseeren. De heer Schoneveld daarentegen is hem tegengevallendeze bemoeit zich niet met de vraag, of de betrokken gezinnen de bijdragen zullen kunnen betalen. Misschien neemt de heer Schoneveld het standpunt in, dat, wil men aan de bijdragen ontkomen, men maar lid moet worden van de Vereeniging voor Ziekenhuisverplegingmaar, zooals spreker reeds zeide, men mag in deze geen dwang uitoefenen, daargelaten nog, dat voor gezinnen van eenigen omvang met dat lidmaatschap beduidende bedragen zijn gemoeid. De heer Groeneveld was het zelden zoo volkomen eens met den Wethouder als toen deze zeide, dat de zaak niet »heet van de naald" was behandeld. Bij het opsommen van de instance's, welke de zaak heeft doorloopen, vergat de Wethouder te zeggen, dat de laatste instantie werd gepasseerd in Augustus 1925 en de zaak thans pas door den Raad wordt behandeld. Bovendien ziet spreker in het feit, dat het Raads besluit, hetwelk hedenavond waarschijnlijk zal worden geno men, reeds 22 maanden geleden werd uitgevoerd, een mis kenning van den Raad. De heer Knuttel is ook van oordeel, dat de Raad eenigszins wonderlijk is behandeld; nu Burgemeester en Wethouders blijkens dit voorstel van oordeel zijn, dat de Raad over deze zaak te beslissen heeft, gaat het niet aan om de voorgestelde regeling geruimen tijd tevoren buiten den Raad om in te voeren. Met den heer Heemskerk is spreker het voorts eens, dat, nu dit tarief in de plaats treedt van de niet bindende en niet scherp geformuleerde regeling, de toepassing op den duur minder soepel zal worden. Het bedrag van 7(5.000.dat de gemeente aan ziekenhuis verpleging uitgeeft en waarvan de heer Schoneveld zoo ge schrokken is, beteekent nog maar 1.10 per hoofd der bevolking; om te bewijzen, dat dit een hoog cijfer is, zou men ziekenstatistieken moeten raadplegen, maar uit dit cijfer kan men niet zonder meer afleiden, dat er zooveel aan ziekenhuisverpleging wordt gedaan. De Wei houder heeft een treffend woord gesproken, toen hij zeide, dat, wanneer bij ziekte een lid van het gezin lijdt, de andere moeten mede lijdende Wethouder erkent dus, dat bij dit tarief geleden wordt. Verder heeft de heer Meijnen gezegd, dat het zoo vei heven is om mede te helpen. Welnu, hoe verheven zal het zijn en welk een voldoening zal het geven, als de gemeenschap de kosten voor haar rekening neemt, zonder dat zelfs daardoor alle inwoners behoeven te lijden! De heer van Stralen meent, dat de gezinnen wel degelijk moeten bijdragen; maar zouden de betrekkelijk geringe ver anderingen, die hij in de tarieven wenscht aan te brengen, hen daartoe in staat stellen? Deze menschen vallen toch ook volgens den heer van Stralen nog wel in de termen voor loonactie's? Pas wanneer hun inkomen de grens heeft bereikt, die spreker noodig acht, kan men hun betaling opleggen voor diensten, die de gemeenschap hun bewijst. De tot de arbeidersklasse behoorende en daarmede gelijk te stellen gezinnen komen echter nog altijd te kort en moeten dus van deze betaling worden vrijgesteld. De heer Schoneveld vindt het van den heer van Stralen niet correct, dat deze hem in de schoenen schuift, dat hij niet zou gevoelen voor een billijke regeling der te heffen bijdragen wegens zijn nauwe betrekking tot de Vereeniging voor Zie kenhuisverpleging; de heer van Stralen zou dit zelfde verwijt kunnen richten tot bestuursleden van de Coöperatie «Vooruit". Voor het doen van dergelijke verwijten moet men te hoog staan. Volgens den heer van Stralen is het bedrag, dat de gemeente voor ziekenhuisverpleging uitgeeft van geen beteekenis, omdat alleen de gevorderde bijdragen van belang zijn, maar het bedrag, dat de gemeente uitgeeft, hangt wel degelijk samen met de bestaande bepalingen, volgens welke moet worden uitgekeerd. Het tarief moge voor verbetering vatbaar zijn, spreker zag gaarne, dat men dit tarief, waarin alles scherper is geformuleerd en dat ook scherper zal worden toegepast, eerst eens een jaar liet werken, om te zien of het tot ge- gegronde klachten aanleiding geeft. Dat spreker den heer van Stralen is tegengevallen zegt niets, omdat hetzelfde met den heer van Stralen tegenover den heer Knuttel het geval is, terwijl wellicht de heer Knuttel op zijn beurt zal tegenvallen aan iemand, die nog vooruit strevender dan hij is. De heer Meijnen herhaalt, dat het overleg tusschen den Directeur van den Geneeskundigen Dienst en het Burgerlijk Armbestuur blijft zooals het tot dusverre was. Of men met een verordening dan wel met een regeling te maken heeft, doet er niets toe. De ervaring heeft geleerd, dat deze regeling goed is, en in haar toepassing zal geen wijziging worden gebracht Indien juist is wat de heer van Stralen zegt. dat de volks gezondheid niet het eenige terrein is, waarop de uitgaven zijn toegenomen, dan is dat een reden te meer om met het uit zetten der uitgaven buitengewoon voorzichtig te zijn. Wat betreft de vraag, of de gezinnen de bijdragen kunnen betalen, de Directeur gaat na wat er voor de gezinnen over blijft na aftrek van de bijdragen, want de Directeur staat op het standpunt, dat er genoeg moet overblijven, opdat het gezin niet wegzinke. Wat de opname van patiënten betreft, deze' vindt in spoedeischende gevallen onmiddellijk plaats, na overleg tus schen den behandelenden geneesheer en den Directeur van den Geneeskundigen Dienst. Deze laatste staat op het standpunt, dat, als de ziekte het eischt, opneming moet plaats hebben. Spreker kan den heer Heemskerk niet garandeeren, dat wij dezen Directeur van den Geneeskundigen Dienst nog tientallen jaren houden. In antwoord aan den heer Knuttel zegt spreker, dat ziekte een leed is en lijden meebrengt in de eerste plaats voor den persoon of het gezin, dat getroffen wordt en eerst daarna voor de gemeenschap; niet omgekeerd. De leden van het gezin moeten dit leed dan ook zooveel mogelijk gezamenlijk zelf dragen; dat is hun dure plicht. Spreker kan natuurlijk het idee fixe van den heer van Stralen omtrent het Burgerlijk Armbestuur niet wegnemenhij hoopt evenwel, dat de heer van Stralen het nog eens zal loslaten. De clgemeene beschouwingen worden gesloten. Artikel 1, op verzoek van den heer Knuttel in stemming gebracht, wordt aangenomen met 29 tegen 1 stem, die van den heer Knuttel. Artikel 2 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. Beraadslaging over artikel 3 (Zie Ing. St. No. 122 bladz. 59). De heer van Stralen wil het onderzoek, waarvan in dit artikel sprake is, opdragen aan den Armenraad, vooreerst omdat het Burgerlijk Armbestuur daarvoor niet het aange wezen lichaam is en adviezen uitbrengt, waarin spreker niet veel vertrouwen heeft en in de tweede plaats, omdat een onderzoek door den Armenraad meer afdoende is, aange zien de werkgevers tegenover dit lichaam wel en tegenover het Rurgerlijk Armbestuur niet wettelijk verplicht zijn naar waarheid opgave te doen van de verdiensten van hun arbei ders, een opgave, die bij opneming in een ziekenhuis voor de vaststelling van de bijdragen meestal noodig zal zijn. Spreker zal in dien zin een voorstel doen, echter alleen in afwachting van een nadere regeling, omdat z. i. ook niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 12