143
concept-overeenkomst kan vereenigen, verzoeken wij U be
leefd den Eaad voor te stellen een nieuwe gasleverings
overeenkomst volgens bijgaand concept met de gemeente
Sassenheim aan te gaan.
Aangezien deze transactie met de gemeente Sassenheim
met geen enkele uitbreiding van het gasbuizennet gepaard
gaat, behoeft het kapitaal der fabrieken uiteraard niet te
worden vergroot.
Ten slotte vestigen wij er nog Uwe aandacht op, dat
tengevolge van den langen duur der onderhandelingen niet
tijdig genoeg overeenstemming werd bereikt, om het nieuwe
contract nog voor den gedachten aanvangsdatum (1 Juli
j.l.) aan den Eaad van Leiden ter goedkeuring aan te
kunnen bieden. Waar de Eaad van Sassenheim zich intus-
schen reeds met het vasthouden aan dien datum vereenigd
heeft meenen .wij, dat er geen bezwaar behoeft te bestaan,
den Eaad van Leiden voor te stellen dit insgelijks te doen.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit,
J. F. X, Sanders, Voorzitter.
van Deventer, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
X°. 220. Leiden, 15 October 1926.
Uwe Vergadering besloot op 7 Augustus 1922 (Ingek.
Stukken Xo. 229), verweer te voeren tegen den eisch van
J. Tacoma te Amsterdam ter bekoming van het restant van
de koopsom wegens geleverde vitrines ten behoeve van het
Stedelijk Museum .„De Lakenhal" en, voor zooveel noodig,
in reconventie tegen Tacoma een eisch in te stellen tot
betaling van de schadevergoeding, door dezen aan de gemeente
verschuldigd, wegens de door het instorten van een glazen
plaat in een der vitrines veroorzaakte schade.
Bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gra-
venhage van 29 Juni 1926 is de gemeente volledig in het
gelijk gesteld en is de door haar gevraagde schadevergoe
ding, groot 641.25 met de rente over dat bedrag ad 6
's jaars van 2 October 1923 af tot aan den dag der voldoe
ning, aan haar toegewezen, waartegenover dan door haar
het restant der koopsom zal moeten worden betaald. Boven
dien is Tacoma veroordeeld in alle kosten van het geding.
Tacoma heeft thans bij deurwaardersexploit van 27 Sep
tember j.l. de gemeente doen dagvaarden, om voor het
Gerechtshof te 's-Gravenhage te hooren concludeeren tot
vernietiging van het vonnis der Ecchtbank van 29 Juni 1926,
en van de interlocutoire vonnissen der Eechtbank van 26
Juni 1924 en 2 April 1925, zoomede dat de gemeente alsnog
in hare vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk
worde verklaard en worde veroordeeld in alle kosten van
het geding in beide instantiën.
Aangezien het ons voorkomt, dat de in deze zaak gewezen
vonnissen der Eechtbank alleszins juist zijn en tegen den
eisch in hooger beroep derhalve op goede gronden verweer
kan worden gevoerd, stellen wij Uwe Vergadering, onder
overlegging van het advies van den rechtsgeleerden raadsman
der gemeente, alsnu vóór tegen den eisch in hooger beroep
van J. Tacoma, als boven omschreven, verweer te voeren
en bevestiging te vorderen van de in deze zaak door de
Eechtbank gewezen vonnissen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
X°. 221. Leiden, 15 October 1926.
Bij de behandeling van onze voorstellen tot vaststelling
van een tarief van bijdragen, te voldoen wegens Ziekenhuis-
verpleging vanwege de gemeente Leiden (Ingek. Stukken
Nis. 122 en 192) in de Eaadszitting van 27 September j.l.,
werd o. a. de behandeling van artikel 5 van het tarief
aangehouden, omdat men meende, dat de redactie van dat
artikel niet recht duidelijk en nadere toelichting ge we nscht was.
De bedoeling nu, die hij het ontwerpen van dit artikel
bij ons College heeft voorgezeten is deze: dat als leden van
het gezin worden aangemerkt inwonende personen, die,
krachtens de artikelen 353, 376 tot en met 378 en 383 van
het Burgerlijk Wetboek, tot alimentatie zijn verplicht en
eveneens inwonende personen, die krachtens die artikelen
recht op onderhoud hebben.
Dat alleen bedoeld worden inwonende personen spreekt
eigenlijk vanzelf; immers op de in het artikel bedoelde
categorie van personen, voor zoover zij uitwonend zijn, heeft
de gemeente zich reeds het recht van verhaal verzekerd bij
artikel 2 van het tarief.
Inwonende bloed- en aanverwanten in de opgaande- en
de nederdalende linie, die eigen inkomsten hebben, worden
derhalve bij de bepaling der bijdrage gerekend tot het gezin
te behooren. Met hunne inkomsten worden dus de overige
gezinsinkomsten verhoogd.
Daartegenover staat, dat inwonende onvermogende bloed
en aanverwanten als boven bedoeld eveneens als leden van
het gezin worden beschouwd, d. w. z. dat bij de bepaling
van de bijdrage het aantal gezinsleden met deze personen
wordt verhoogd.
Dit lijkt ons alleszins rationeel.
Ons College heeft intusschen geen bezwaar om in het be
wuste artikel het woord „inwonende" in te voegen, opdat
omtrent de bedoeling er van geenerlei onzekerheid kan
bestaan.
Wij maken van deze gelegenheid gebruik om Uwe Ver
gadering tevens voor te stellen de aanvangswoorden van
het artikel te lezen:
„Voor de bepaling der bijdrage".
Het komt ons toch voor, dat dit juister is; het betreft
hier toch niet de betaling der bijdrage, waarvoor krachtens
artikel 8 het hoofd van het gezin aansprakelijk is, maar de
bepaling, de vaststelling van die bijdrage. Vermoedelijk
werd dan ook in het allereerste concept reeds het woord
„bepaling" aangetroffen en moet hier aan een schrijf- of
typefout worden gedacht.
Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging
artikel 5 van het tarief te lezen als volgt:
„Voor de bepaling der bijdrage worden als leden van het
„gezin aangemerkt inwonende personen op wie, krachtens
„de artikelen 353, 376 tot en met 378 en 383 van het
„Burgerlijk Wetboek, de onderhoudsplicht rust, of die deswege
„recht op onderhoud hebben".
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 222. Leiden, 18 October 1926.
Evenals vorige jaren verzoekt het bestuur van de Leidsche
Pluimvee-vereeniging ook nu weder de beschikking te mogen
hebben over de verschillende localiteiten van de Stads-Gehoor-
zaal, ten behoeve van de door die vereeniging in de maand
Februari a. s. te houden Pluimvee-tentoonstelling, en wel
kosteloos of tegen betaling van een verminderd tarief.
Op grond van de U bekende motieven geven wij Uwe Ver
gadering ook nu in overweging ons College te machtigen de
verschillende localiteiten van de Stads-Gehoorzaal aan de
Leidsche Pluimvee-vereeniging, ten behoeve van de door haar
in de maand Februari 1927 te houden tentoonstelling, ge
durende een 6 tal dagen af te staan tegen betaling van een
bedrag van ƒ125.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 223. Leiden, 18 October 1926.
De vereeniging „de Paedagogische Bibliotheek" heeft tot
ons College het verzoek gericht van de gemeente in gebruik
te mogen hebben:
a. van 27 tot 30 October 1926 een tweetal lokalen van
de voormalige school aan de Pieterskerkgracht voor het houden
van een tentoonstelling van leermiddelen en leerlingen werk,
voornamelijk van de methodes Fröbel en Montessori.
b. voortdurend twee lokalen, waarvan het eene te gebruiken
voor een permanente leermiddelententoonstelling en het
andere als leeszaal voor paedagogische literatuur.
Het sub a vermelde verzoek heeft ons College, met het
oog op den nog beschikbaren tijd van voorbereiding en waar
het slechts een zeer tijdelijk gebruik geldt, reeds ingewilligd.
Op de aanvrage om twee lokalen blijvend ten gebruike
af te staan, dient intusschen door Uwe Vergadering te worden
beslist.
Het ontmoet bij ons College geen bezwaar, dat ook aan
dit gedeelte van het verzoek gevolg wordt gegeven, mits
de vereeniging, zooals in dergelijke gevallen steeds pleegt te
geschieden, aan de gemeente een kleine vergoeding betaalt,
en zelf de verwarming, verlichting enz. bekostigt. Teneinde
geen precedent te scheppen, waarop latere gegadigden naar
localiteit zich zouden kunnen beroepen, en om ook niet
onbillijk te handelen tegenover andere gebruikers, behoort
kostelooze ingebruikgeving met beschikbaarstelling van