GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 123 IKCEKOMES STlTKKESr, N°. 191. Leiden, 8 September 1926. Hiernevens doen wij U toekomen de memorie van toe lichting op de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1927de begrooting zelve, welke uitsluitend cijfers bevat, die echter alle ook in de memorie voorkomen, volgt zooals gewoonlijk, binnen eenige dagen. Allereerst valt op te merken, dat het opmaken van de begrooting op andere wijze is geschied dan in vorige jaren en wel als uitvloeisel van het raadsbesluit van 30 November 1925, waarbij in beginsel werd besloten, om van het te verwachten batig saldo van de rekening 1925 en van de rekening 1926 een nader vast te stellen bedrag over te brengen op den kapitaaldienst, teneinde dit te kunnen bestemmen voor overboeking op den gewonen dienst ter dekking van nader aan te wijzen uitgaven van den gewonen dienst, voortvloeiende uit bijzondere omstandigheden. Zooals wij destijds onder Uwe aandacht brachten (Ingek. Stukken No. 254 van 1925), wordt door het vormen van deze „Algemeene Reserve" tweëerlei doel bereikt. In de eerste plaats wordt voorkomen, dat de wegens bijzondere omstandigheden groote batige saldi uit vroegere dienstjaren zonder meer worden opgebruikt. Maar bovendien had het vormen van deze reserve ten gevolge, dat de begrooting thans op betere basis moest worden opgemaakt. In de laatste jaren kon onder Hoofdstuk I, wegens ontvangsten van vroegere dienstjaren, steeds een zeer aanzienlijk bedrag worden geraamd, n.l. het batig saldo van de laatst vast gestelde rekening. Wanneer daarna de ontvangsten en uit gaven elkaar dekten, werd gesproken van een kloppende begrooting. In den vroegeren gedachtengang was dit ook juist, maar nu ook bij de gemeente-rekening meer en meer aan dacht wordt geschonken aan het exploitatie-saldo, waaronder dan wordt verstaan het financieele resultaat van ieder dienstjaar afzonderlijk, bevredigde het vroegere stelsel niet meer. Immers slechts dan kan men van een kloppende begrooting van den gewonen dienst spreken, indien de saldo's van de hoofdstukken II tot en met XVI geen verschil opleveren. De begrooting 1925 opende met een batig saldo van vorige diensten van 912876.en die van 1926 met een saldo van 697619.Indien het derhalve mogelijk was geweest de saldo's van de hoofdstukken II tot en met XVI der begrooting 1927 in evenwicht te brengen, dan zou dit hebben beteekend een gunstiger raming van rond 900.000.ten opzichte van de begrooting 1925 en van rond 700.000.— ten aanzien van de begrooting 1926. Het is begrijpelijk, dat nu wij dit nieuwe principe voor het eerst hebben toegepast, het bedoelde evenwicht nog niet geheel werd verkregen. De begrooting 1927 sluit voor wat den gewonen dienst betreft met een nadeelig saldo van f 369585.Hierbij moet echter in aanmerking worden genomen, dat van het batig saldo der gemeente-rekening, dienst 1925, ad 825176.f 800.000 is overgebracht naar den kapitaaldienst voor de „Algemeene Reserve", over welk bedrag dus niet kon worden beschikt, om de begrooting sluitend te maken, zooals vroeger steeds gebruikelijk was. Blijft dus thans nog een nadeelig saldo van 369585.te dekken, dan beteekent dit, dat wij de begrooting 800.000. 369585.of 430415.zuiverder hebben kunnen ramen dan in vorige jaren. Bovendien bestaat er bij ons College gegronde verwach ting, dat het nadeelig saldo nog is te dekken door verhoo ging van enkele ontvangstposten. Bij het opmaken van de begrooting hebben wij als eisch gesteld, dat bij de raming van de cijfers voor 1927 zooveel mogelijk rekening moest worden gehouden met de werkelijke uitkomsten over de laatste jaren. Niet in alle opzichten is aan dezen eisch voldaan, zoodat nader overleg moet plaats hebben, o.a. ten aanzien van de winsten van de Lichtfabrieken en van de gestichten „Endegeest" c. a. Ten einde echter de indiening van de begrooting niet te vertragen, heeft ons College de betrokken ramingen voorloopig overgenomen, echter onder voorbehoud, om hierop bij de Memorie van Antwoord terug te komen. Na deze algemeene inleiding, meenen wij de navolgende posten nog aan een afzonderlijke bespreking te moeten onderwerpen. Wanneer hierbij sprake is van verhooging of verlaging van posten, dan betreft dat de vergelijking van de begrootingscijfers van 1927 met die van 1926. HOOFDSTUK II. Algemeen beheer. De post „Verkiezingen" moest ƒ10.000.hooger worden uitgetrokken, in verband met de verkiezingen voor het lidmaatschap van den Gemeenteraad en de Provinciale Staten. De verzamelposten „Pensioenen", „Renten van geldlee- ningen" en „Aflossingen van geldleeningen" moesten in totaal respectievelijk 11.787.48.574.en 49.100. hooger worden geraamd. De eerste wegens verleende pen sioenen, de laatste twee wegens in 1926 gesloten leeningen. HOOFDSTUK III. Openbare veiligheid. Op den post „belooning van inspecteurs en agenten" is de wedde van een zestal agenten minder uitgetrokken. Daarentegen moest de bezoldiging worden geraamd van den concierge van het nieuwe politiebureau, alsmede de kosten van schoonhouden en verlichting en verwarming van dat bureau. Ingevolge de voorschriften werden op dit hoofdstuk de ontvangsten en uitgaven ter zake van den Eerste-Hulpdienst en de subsidiën aan ijsvereenigingen overgebracht. HOOFDSTUK IV. Volksgezondheid. De kosten van ziekenverpleging van minvermogenden en de bijdragen ter zake zijn thans op dit hoofdstuk uitge trokken in plaats van op hoofdstuk IX 1, zulks op ver langen van Gedeputeerde Staten. HOOFDSTUK VIII. Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. De posten „Schoolgelden" werden vroeger steeds geraamd naar de ontvangsten over de laatste jaren, hetgeen echter voor een juiste raming niet wenschelijk is. Voor zoover kohieren worden opgemaakt, zijn deze thans tot grondslag genomen HOOFDSTUK XII. Belastingen. De opbrengst van de „Belasting naar het Inkomen" werd steeds tot het vermoedelijk netto bedrag uitgetrokken. Thans moet onder de ontvangsten worden opgenomen de bruto- opbrengst en onder de uitgaven de kwade posten. Over 1925 bedroeg de bruto-opbrengst 1.470.000. 1.069.282.59 2.539.282.59 aan kwade posten werd in rekening gebracht 412.055.54 2.127.227.05" bovendien werd deze post in 1925 door een wijziging van de voorschriften extra bevoor deeld met270.000. zoodat de netto-opbrengst kan worden vast gesteld op1.857.227.05 Voor 1927 is uitgetrokken als bruto-opbrengst 2.070.000.— te verminderen wegens de in uitgaaf geraamde kwade posten ad180.000. netto-opbrengst 1.890.000. Voor 1927 is de netto-opbrengst dus f 1.890.000. 1.857.227.32.773.hooger geraamd. In het ver trouwen dat het bedrag der kwade posten zal dalen, achten wij deze raming voldoende gemotiveerd. HOOFDSTUK XIII. Bedrijven. De geraamde winsten van de Lichtfabrieken en van de gestichten „Endegeest" c. a. zijn nog aanzienlijk lager dan de werkelijke winsten over de laatste jaren. Wij zullen met de betrokken commissie's in overleg treden, teneinde de winsten tot hoogere bedragen te ramen, om het nadeelig saldo der begrooting zooveel mogelijk te verminderen. Voor het tijdelijk gemeentelijk Waschbureau, dat sedert 1 Januari 1926 als bedrijf optreedt, is thans een afzonder lijke paragraaf geopend. Bij het ramen van de winst van het Openbaar Slachthuis is rekening gehouden met een verlaging van de slachttarieven tot een bedrag van 25.500.Na ontvangst van de voorstellen van de Commissie van Beheer over het Open baar Slachthuis ter zake komen wij hierop nader terug.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 1