10-2
MAANDAG 30 AUGUSTUS 1926.
betreffend adres van de Leidsche Koetsiersvereeniging «Ver
betering zij ons Streven''.
(Zie Ing. St. Nis. 116 en 174.)
De heer Groeneveld heeft de situatie op de Rijn- en
Schiekade nog eens opgenomen; daarbij is hem gebleken,
dat ter plaatse voldoende gelegenheid zou zijn om te keeren,
indien de huizen geen voortuinen hadden. Over de eerste
Jaagbrug staat evenwel een rij huizen zonder voortuinen,
zoodat daar gelegenheid is om te keeren en juist op die
plaats stellen Burgemeester en Wethouders voor een keer
plaats te maken. Bovendien komt de keerplaats op de helling
van een brug, zoodat zij volkomen onbruikbaar is en daarvan
geen voerman gebruik zal maken. Men zou daarmede nutte
loos een bedrag van ƒ300.weggooien; dit is ook het
oordeel van de Koetsiersvereeniging en van Dr. Hovens Gréve,
die op de Rijn- en Schiekade woont en houdster van een
auto is.
Het grootste bezwaar van de belanghebbenden is, dat
men 1 K.M. heen en terug moet rijden om een voertuig
te keeren; dat is een onhoudbare toestand, waarin verbetering
moet komen. Een oplossing is niet zoo gemakkelijk, omdat
de keerplaats waarschijnlijk gemaakt moet worden bij de
sloot, die ongeveer in het midden dwars tegen de Rijn- en
Schiekade doodloopt en die sloot eigendom is van twee per
sonen, van wie slechts een bereid is zijn medewerking te
verleenen. Het heeft spreker verwonderd, dat in de stukken
de naam van den onwilligen eigenaar en dwarsdrijver niet
genoemd is. Spreker kan niet inzien, dat de eigenaren dier
huizen daardoor schade zouden lijden, omdat men ter plaatse
juist een veel beteren toestand zou krijgen. Hij zou gaarne
vernemen, wie die eigenaren zijn en tevens of in het uitbrei
dingsplan op die sloot een straat is geprojecteerd of wellicht
daarop een bouwverbod ligt. Is dat bet geval, dan zou de
sloot vrijwel waardeloos zijn en bij eventueele onteigening
niet veel kosten. In elk geval moet er ongeveer in het midden
van de Rijn- en Schiekade een keerplaats komen. Tot dit
doel kunnen verschillende wegen leiden, bijvoorbeeld aankoop
van een paar voortuinen of van een paar huizen met voor
tuinen met het doel daarna alleen de huizen te verhuren.
Teneinde Burgemeester en Wethouders niet vast te leggen
aan een bepaald plan, handhaaft spreker zijn motie onge
wijzigd. Demping van een deel der sloot kost volgens de
begrooting van den Directeur der Gemeentewerken ƒ700.
men zou dan echter de kosten van het voorstel van Burge
meester en Wethouders ad 300.besparen, zoodat het
opheffen van een on mogelijken toestand op een weg, die
1 K.M. lang en zonder keerpunt is, de niet buitensporige
uitgave van ƒ400.meer zou kosten.
De heer Coster herinnert er aan, toen deze kwestie voor
het eerst werd behandeld, aan den Wethouder te hebben
gevraagd, of het geen aanbeveling verdiende de drie laatste
boomen op de Rijn- en Schiekade bij de Wouterenbrug te
rooien om ongelukken bij het afrijden van die brug te voor
komen.
Spreker is het geheel eens met den heer Groeneveld. Thans
is de Rijn- en Schiekade in goede conditie, maar in den
winter bij sneeuwval is het voor vrachtauto's, die voorbij die
brug moeten rijden om daar te keeren, gevaarlijk.
Indien het keerpunt dichter bij de Wittepoortsbrug kwam,
zou dat beter zijn.
De heer Mulder herinnert er aan, dat Burgemeester en
Wethouders indertijd hebben voorgesteld bij de Wouterenbrug
een keerpunt te maken, niet omdat zij daar zoo enthousiast
voor waren, maar ter tegemoetkoming aan het ingekomen
verzoek van de Koetsiersvereeniging. Indien de heer Groeneveld
dus thans komt verklaren, dat dit niet noodig is, dan zal het
Burgemeester en Wethouders, die zelt het groote nut er van
ook niet hebben ingezien, niet moeilijk vallen zich bij een even
tueel besluit van den Raad in dien zin neer te leggen.
Spreker ziet de noodzakelijkheid van het maken van een
keerpunt in het midden van de Rijn- en Schiekade, die slechts
1 K.M. lang is, niet in; men zou daarmede een halven kilo
meter uitwinnen, doch wat maakt dit voor een auto uit?
Het is onnoodig om voor de enkele auto's, die daar komen,
zooveel geld uit te geven; toeneming van het verkeer is boven
dien niet te verwachten, omdat aanleg van straten achter de
Rijn- en Schiekade niet mogelijk is. Den naam van den eigenaar
van de sloot, die niet wil medewerken, weet spreker niet en
het interesseert hem ook niet, wie hij is. Hoofdzaak is, dat
hij zijn medewerking niet wil verleenen.
De heer Groeneveld zou alsnog willen weten, of op die
sloot een bouwverbod ligt, of daarop een straat geprojecteerd
is in het uitbreidingsplan.
De Voorzitter wijst er op, dat het uitbreidingsplan gewijzigd
zal worden.
De heer Groeneveld wenscht te vernemen, of in het bestaand
uitbreidingsplan daarmede alleen heeft hij rekening te
houden een straat op die sloot is geprojecteerd of dat
daarop soms een bouwverbod ligt.
De heer Mulder meent, dat er geen bouwverbod op die
sloot ligt en dat daar geen straat komt.
De heer Groeneveld is er verbaasd over, dat de Wethouder
niets weet. Wanneer het gaat over onteigening van een opper
vlakte grond of water, dan is het met het oog op de verkoop
waarde van groot belang te weten, of daarop een bouwverbod
ligt dan wel een straat geprojecteerd is. De Wethouder had,
nu deze zaak aan de orde is, daarnaar een onderzoek moeten
instellen; dat behoort bij het voorstel. Ook had de Wethouder
moeten weten, wie de eigenaars van de sloot zijn. Men mag
toch verwachten, dat de Wethouder op de hoogte is van de
zaken, die hier aan de orde zijn.
Het valt spreker niet tegen, dat de Wethouder op die vraag
geen antwoord kan geven, want het gebeurt meermalen, dat
hij niet op de hoogte is van de aan de orde zijnde zaken.
Spreker zou zelf wel een onderzoek hebben ingesteld, maar
hij kan alleen Zaterdagmiddag in de Leeskamer komen en
dan is het Raadhuis gesloten. Het gaat niet aan, dat men op
een kade, die een kilometer lang is, (langer dan de geheele
Haarlemmerstraat) nergens kan keeren, en als nu voor 700.
kan worden voldaan aan het verlangen van de menschen,
die er belang bij hebben, om halverwege die kade een keer
punt te krijgen, dan is die uitgave niet buitensporig hoog,
temeer waar het gemeentebestuur zelf niet onschuldig is aan
den ter plaatse bestaanden toestand door het daar toelaten
van aaneengesloten bebouwing. Zeer vele ingezetenen van
Leiden hebben belang bij het verkeer op de Rijn- en Schiekade.
De Voorzitter doet den heer Groeneveld opmerken, dat,
waar deze op zoo hoogen toon tot den Wethouder spreekt,
men hetzelfde tegenover hem zou kunnen doen en tot hem
als dengene, die een voorstel heeft ingediend, zou kunnen
zeggen, dat hij diende te weten, wie de eigenaren waren.
De heer ëerdmans betreurt den onaangenamen toon in
deze discussie, omdat daardoor in de hand wordt gewerkt,
dat bet College het denkbeeld van den heer Groeneveld
weert. De heer Coster heeft inderdaad gelijk, dat vrachtauto's,
die daar meermalen komen om aan de huizen allerlei artikelen
te bezorgen, hoogst bezwaarlijk daar een behoorlijk keerpunt
kunnen missen. Aangezien aan de Rijn- en Schiekade ook
menschen wonen, die even goed rechten hebben, acht spreker
het tegenover hen gewenscht een tegemoetkomende houding
aan te nemen en het denkbeeld van den heer Groeneveld
ernstig te overwegen en zoo mogelijk uit te voeren.
De heer Coster vraagt, of in het plan zal worden opge
nomen het rooien van de door hem genoemde boomen en of
er bij niet-aanneming van de motie van den heer Groeneveld
nog iets aan de Rijn- en Schiekade zal worden gedaan.
De heer Schüller meent, op grond van een ter plaatse
door hem ingesteld onderzoek, dat het voorstel van Burge
meester en Wethouders een niet gewettigde uitgaaf beteekent.
Vooreerst heeft men geen grond van de spoorwegen aan
de brug noodig; men zou kunnen volstaan met een schoeiing
van 2 M. in de droge sloot en dan heeft men het hek van
de spoorwegen niet achteruit te zetten.
Een koetsier kan daar niet komen; hij zal van de brug in
veel schuinere richting dan in het voorstel staat naar de
huizen rijden en dan zou ten hoogste een halve meter van
het trottoir afgenomen moeten worden om te verhinderen,
dat die hoek daar beschadigd wordt; verder zouden 4 boomen
gerooid moeten worden.
Intusschen zou die keerplaats niet voldoende zijn. Het steeds
grooter en sneller wordend verkeer eischt, dat er in het midden
van de kade een keerplaats komt. Willen de eigenaars van
de sloot niet goedschiks medewerken, dan zal de gemeente
moeten overgaan tot onteigening.
De Voorzitter ziet niet in, dat de gemeente deze kosten zou
moeten dragen. Het betreft hier een weg, die, opgesloten als
hij ligt tusschen een breed water en den spoorweg, voor het
verkeer nooit veel zal beteekenen. Het is dus geen bezwaar,
dat de enkele voertuigen, die er komen, iets verder moeten
doorrijden om te kunnen keeren.
Men moet ook niet vergeten, dat de menschen daar uit
eigen vrijen wil zijn gaan wonen. Het betreft dus hier een
zuiver particulier belang van de bewoners en geen algemeen
belang.
De heer Groeneveld zegt, dat het laatste argument van
den Voorzitter niet opgaat. Dat argument zou men even goed