120
Art. 7.
Aan de Commissie is opgedragen Burgemeester en Wet
houders bij te staan in:
a. het toezicht, voor zooveel den markt-, resp. haven
dienst aangaat, op de marktterreinen, marktgebouwen (daar
onder begrepen de Waag en de gemeentelijke veilingloods)
en de tot den havendienst behoorende werken;
b. het maken van plannen voor uitbreiding of verandering
van of voor verbetering of wijziging van de inrichting
van marktterreinen, marktgebouwen (daaronder begrepen
de Waag en de gemeentelijke veilingloods) en van tot den
havendienst behoorende werken, een en ander voor zoover
het markt-, resp. haven wezen betreft;
c. het voorbereiden en nemen van besluiten in zake vast
stelling, wijziging of intrekking van verordeningen en regle
menten den markt- en havendienst betreffende;
d. de uitvoering van de verordeningen, reglementen en
andere bepalingen, betreffende het marktwezen, daaronder
begrepen de veilingen, de Waag en de ijk van botervaten,
zoomede de uitvoering der bepalingen, betreffende de scheep
vaart binnen de gemeente.
Art. 8.
Zij doet aan Burgemeester en Wethouders al zoodanige
mededeelingen, als zij in het belang van de tot haren werk
kring behoorende zaken noodig acht.
Art. 9.
Zoowel de Commissie als elk harer leden, zijn bevoegd
van den Directeur van den Markt- en Havendienst in
lichtingen te vorderen met betrekking tot de tot haren
werkkring behoorende zaken.
De Commissie kan hem uitnoodigen in hare vergaderingen
tegenwoordig te zijn.
De Commissie en elk harer leden kunnen, zoo dikwijls zij
dit verlangen, inzage nemen van de boeken, staten en
andere bescheiden, welke ter zake van de inning der markt-,
brug-, haven- en liggelden en van de plaats-, weeg- en
andere loonen, door de daarmede belaste ambtenaren ge
houden worden.
Art. 10.
Bij het in werking treden van deze verordening vervalt
de verordening van den 8sten December 1904 (Gemeente
blad No. 32).
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 20 Juli 1926.
Naar aanleiding van de door Uw College om advies in
onze handen gestelde concept-verordening, regelende de
samenstelling en den werkkring van de Commissie voor den
Markt- en Havendienst, hebben wij de eer U, onder terug
zending van de daarbij behoorende bescheiden, het volgende
te berichten.
Artikel 1. In verband met de uitbreiding van de taak der
Commissie wordt het wenschelijk geacht het aantal leden
der Commissie uit te breiden tot 5, waaronder een Wethou
der-Voorzitter. Niet alleen toch, dat een aantal van 5 leden
beter de zienswijze weergeeft van de samenstelling van den
Gemeenteraad hetgeen onze Commissie op zichzelf reeds
gewenscht acht doch bovendien kan als voorbeeld worden
aangehaald, dat ook andere raadscommissiën, n.l. de Com
missie voor den Geneeskundigen Dienst, de Commissie voor
de Stedelijke Lichtfabrieken en de Commissie voor de
gestichten „Endegeest, Voorgeest en Rhijngeest" 4 leden
tellen plus een Wethouder-Voorzitter.
Artikel 3. Dit artikel wenscht onze Commissie te zien
aangevuld met een bepaling, waarbij tevens een dag wordt
aangewezen, waarop de Commissie verplicht is geregeld te
vergaderen. Een verplichte vergadering tenminste eenmaal
in de twee maanden nevens de vergaderingen, die de Voor
zitter of de Commissie noodig oordeelt, wordt voldoende
geacht.
Een bepaling als voorgesteld, bevordert een geregelde
afdoening van zaken en bovendien blijven de leden meer
met de te behandelen zaken der Commissie op de hoogte.
Artikelen 4 en 5. De redactie van het 2e lid van artikel
4 en de redactie van het geheele artikel 5 laten, naar de
meening van onze Commissie, aan duidelijkheid veel te
wenschen over.
Wanneer zoo vroeg onze Commissie zich af wordt
geacht „zoodanig verschil tusschen de leden te (mocht)
bestaan, dat het nemen van een besluit bij volstrekte
meerderheid onmogelijk is"? Wordt deze bepaling ook geacht
van toepassing te zijn bij staking van stemmen, indien een
lid der Commissie b.v. niet ter vergadering aanwezig was,
of zich verwijderd had, of geldt deze bepaling alleen dan,
indien er een vacature in de Commissie is?
Onze Commissie geeft mitsdien beleefd in overweging de
redactie van artikel 4, 2e lid, te verduidelijken.
De redactie van artikel 5 komt eveneens minder duidelijk
tot haar recht, meer in 't bijzonder het 2e lid. Het verband
tusschen het 2e lid en het le lid is h. i. moeilijk te vatten.
Verduidelijking van artikel 5 meent de Commissie mitsdien
te moeten voorstellen.
De overige artikelen gaven de Commissie niet tot opmer
kingen aanleiding.
De Commissie voor de Huishoudelijke
Verordeningen,
K. Sijtsma, Voorzitter.
C. J. v. d. Lelie, Secretaris.
N°. 190. Leiden, 1 September 1926.
Het is om verschillende redenen wenschelijk, dat de
kaasmarkt naar een ander terrein wordt overgebracht. De
plaats toch, waar de markt thans wordt gehouden, voldoet
geenszins aan de te stellen eischen, hetgeen op den bloei
van de kaasmarkt een remmenden invloed uitoefent.
Vooreerst is de op het eigenlijke marktterrein (de Visch-
markt en Botermarkt) beschikbare ruimte voor een goed
verloop van deze omvangrijke markt ten eenenmale onvol
doende; er is op de Vischmarkt n.l. slechts plaats voor
ongeveer 80 en op de Botermarkt desnoods nog voor onge
veer 30 wagens, terwijl er in drukke tijden soms 200 wagens
aan de markt komen.
Vervolgens zijn de toegangswegen naar genoemde straten
niet op het marktverkeer berekend en veroorzaken deze
daardoor last en hinder voor de marktbezoekers en boven
dien stremming en gevaar voor het gewone verkeer.
Er is daar tijdens de markt dan ook een voortdurend
politietoezicht noodig, teneiude de wederzijdsche belangen
te beschermen. Het gevolg hiervan is, dat ons over den
bestaanden toestand velerlei klachten bereiken, waarvan de
gegrondheid vaak niet kan worden ontkend.
Door een en ander worden de belangen van de Leidsche
kaasmarkt geschaad en zou, zooals U uit de ter inzage
gelegde stukken kan blijken, op den duur zelfs het behoud
van deze bloeiende markt in gevaar gebracht worden.
De Commissie voor het Marktwezen vond hierin aan
leiding ons, aan het eind van het vorig jaar, het voorstel
te doen, de kaasmarkt, benevens de weeggelegenheid, over
te brengen naar het terrein, hetwelk vrij zou komen bij
afbraak van het voormalig Invalidenhuis aan den Middelweg.
Zooals de Commissie opmerkt, is dit terrein, groot 3800 M2.,
voor kaasmarkt alleszins geschikt, gelegen als het is aan
ruime toegangswegen te land en te water. In beginsel konden
wij ons, gelet op hetgeen de Commissie voor het Marktwezen
te dezer zake mededeelde, geheel vereenigen met het plan,
om de kaasmarkt en, voor het geval zulks eveneens wenschelijk
mocht blijken, ook de weeggelegenheid naar bovenbedoeld
terrein te verplaatsen, doch alvorens in dezen een definitief
besluit te nemen, wonnen wij, na nogmaals de Commissie
voor het Marktwezen te hebben gehoord (zie haar rapport
van 30 Maart j.l.), over deze aangelegenheid het gevoelen
van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland
in. Het advies van de Kamer is te Uwer inzage bij de
stukken gevoegd. Daaruit kan U blijken, dat ook de Kamer
van Koophandel en Fabrieken verplaatsing van de kaasmarkt
in hooge mate urgent acht, doch boven het terrein van
het voormalige Invalidenhuis de voorkeur geeft aan de
Beestenmarkt en de Lammermarkt, en het in geen geval
raadzaam acht de weeggelegenheid van de Waag naar het
Invalidenhuisterrein over te brengen. Verder blijkt er uit,
dat de Kamer van Koophandel en Fabrieken een nauw
verband legt tusschen de verplaatsing van de kaasmarkt
en die van de veemarkt; in afwachting toch van de ver
plaatsing van deze laatste markt, zou zij de kaasmarkt
tijdelijk naar elders, bijv. de Hooigracht, overgebracht
willen zien.
Na opnieuw het advies van de Commissie voor het Markt
wezen te hebben gevraagd, zijn wij van oordeel, dat inder
daad het terrein aan den Middelweg voor het beoogde
doel het meest in aanmerking komt; het voldoet in alle
opzichten aan de eischen, welke de kaasmarkt daaraan
zal stellen. Bovendien komt er na de afbraak van het voor
malige Invalidenhuis een ruimte in het oude stadsgedeelte
vrij, welke wellicht ook nog voor andere doeleinden geschikt