119 toe strekkende, dat ons College zoodanige maatregelen zou nemen, dat de taak van de Commissie voor het Marktwezen tot den havendienst werd uitgebreid. Deze motie werd door Uwe Vergadering in de zitting van 9 December 1925 met 18 tegen 10 stemmen aangenomen. Zooals uit de daarover gevoerde besprekingen (Hande lingen 1925, blz. 254 e.v.) kan blijken, achtte ons College de instelling van een commissie van bijstand voor den haven dienst, in casu het uitbreiden van de bevoegdheden van de Commissie voor het Marktwezen tot genoemden diensttak, niet noodig. Nu intusschen Uwe Vergadering in meerderheid van een ander gevoelen blijkt te zijn, hebben wij er geen overwegend bezwaar tegen, aan de motie van den heer Groeneveld gevolg te geven. Mitsdien doen wij U hieronder een voorstel tot instelling van eene „Commissie voor den Markt- en Havendienst" en tot vaststelling van de door ons ontworpen verordening ter vervanging van de bestaande verordening van 8 December 1904, regelende de samen stelling en den werkkring der Commissie voor het Markt wezen. De ontwerp-verordening zelve, waarin de taak van de nieuwe Commissie van bijstand in zake den Markt- en Haven dienst omschreven is, behoeft wel geen nadere toelichting. De redactie er van is gebaseerd op de bestaande verordening voor de Commissie voor het Marktwezen en is verder zooveel mogelijk in overeenstemming met die van de verordening voor de Commissie van Fabricage, welke door U op 16 Februari 1925 (zie Gemeenteblad No. 3) werd vastgesteld. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, wier advies omtrent de onderhavige verordening hierachter is afgedrukt, acht het wenschelijk, het aantal leden van de nieuwe Commissie uit te breiden tot 5, met inbegrip van den Voorzitter. Wij kunnen deze meening niet deelen en wijzen er in de eerste plaats op, dat ook de Commissie voor het Marktwezen zoodanige uitbreiding blijkbaar niet noodig oordeelt, zoodat, nu ons College een aantal van 3 leden eveneens voldoende vindt, er reeds daarom geen reden aanwezig is om het ledental op 5 te brengen. Trouwens, ook de Commissie van Fabricage, die ons College over zeer vele, dikwerf belangrijke, zaken van advies dient, bestaat uit niet meer dan 3 leden, een samenstelling, welke alleszins doelmatig is gebleken. Uwe Vergadering was dan ook van hetzelfde gevoelen, toen zij in 1913 (zie Handelingen 26 Juni; Ingek. Stukken No. 126) met overgroote meerderheid (23 tegen 5 stemmen) een voorstelvan der Eist tot uit breiding van de Commissie van Fabricage, verwierp. En nu valt het niet te ontkennen, dat indien voor een zoo belang rijke commissie als die van Fabricage drie leden voldoende zijn, voor de Commissie voor den Markt- en Havendienst zeker met dat ledental zal kunnen worden volstaan. De vergelijking, welke de Commissie voor de Huishou delijke Verordeningen o. a. maakt met de commissien voor de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit en voor de gestichten „Endegeest", „Voorgeest" en „Rhijngeest", gaat niet op. Deze toch zijn in de praktijk commissien van beheer over omvangrijke bedrijven en zij hebben als zoodanig op velerlei gebied min of meer zelfstandige bestuursbevoegd heden. De Commissie voor den Markt- en Havendienst zal echter zuiver een adries-commissie zijn. Verder bestaat zelfs de Commissie van Beheer over het Openbaar Slachthuis, hoewel beheerscommissie, slechts uit 3 leden, zonder dat ooit de wenschelijkheid tot vermeerdering van dit aantal is gebleken. Vervolgens zou de Commissie voor de Huishoudelijke Ver ordeningen het ontworpen artikel 3 aangevuld wenschen te zien met een bepaling, waarbij tevens een dag wordt aangewezen, waarop de Commissie verplicht is geregeld te vergaderen. Een verplichte vergadering ten minste eenmaal in de twee maanden nevens de vergaderingen, die de Voor zitter of de Commissie noodig oordeelt, acht de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen voldoende. Als motief voor zulk een voorschrift noemt de Commissie, dat het de geregelde afdoening van zaken bevordert en de leden boven dien meer met de te behandelen zaken der commissie op de hoogte blijven. Er zou voor een dergelijke bepaling wellicht iets te zeg gen zijn, wanneer bij de Commissie voor den Markt- en Havendienst geregeld stukken binnen kwamen en zaken te behandelen waren, zooals dat o.a. bij de Commissie van Fabricage het geval is. Wil deze laatste Commissie de vele honderden zaken, waarover zij jaarlijks adviseert, zonder stagnatie afdoen, dan moet zij inderdaad geregeld, in casu iedere week, bijeenkomen. Geheel anders is het echter met de Commissie voor den Markt- en Havendienst gesteld. Evenals bij de tegenwoordige Commissie voor het Markt wezen zullen daar niet voortdurend zaken te bespreken zijn, doch wordt, al naar zich onderwerpen ter behandeling voordoen, door ons het advies der Commissie ingewonnen. Dientengevolge zijn de data der vergaderingen zeer onregel matig over het jaar verspreid. In de laatste tien jaren heeft de Commissie voor het Marktwezen gemiddeld slechts 3 keer per jaar vergaderd en het is niet waarschijnlijk, dat de toevoeging van den havendienst aan de Commissie op het aantal vergaderingen veel invloed zal hebben. Het voorschrift in zake de verplichte vergaderingen zou derhalve in de praktijk ongetwijfeld een doode letter worden, zoodat het beter is, het niet in de verordening op te nemen. Ook de Commissie voor het Marktwezen zelve heeft daartoe niet den wensch te kennen gegeven. Wat de opmerkingen van de Commissie voor de Huis houdelijke Verordeningen over de redactie der ontworpen artikelen 4 en 5 betreft, volstaan wij met er op te wijzen, dat deze bepalingen in tal van verordeningen voorkomen, t. w. in de verordeningen voor de Commissie van Fabricage, Financiën, voor de Strafverordeningen en in die van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen zelf. Met name de Fabricageverordening is, zooals gezegd, nog onlangs door Uwe Vergadering vastgesteld, na ingewonnen advies van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, die toen tegen de onderwerpelijke artikelen geenerlei beden kingen had. Zij hebben dan ook nimmer tot eenige moeilijk heid aanleiding gegeven. Art. 4, lid 2, kan zich voordoen en doet zich ook meermalen voor wanneer in een com- misie elk der leden een verschillend gevoelen is toegedaan. Op grond van het bovenstaande zijn wij van oordeel, dat in de hieronder afgedrukte ontwerp-verordening geen verandering dient te worden gebracht. Na de vaststelling daarvan stellen wij U voor, tot de benoeming van de leden der nieuwe commissie over te gaan. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging te be sluiten a. tot opheffing van de commissie van bijstand voor het marktwezen b. tot instelling van eene commissie van bijstand voor den markt- en havendienst; c. tot vaststelling van de navolgende verordening: VERORDENING, regelende de samenstelling en den werkkring van de Commissie voor den Markt- en Havendienst. Artikel I. De Commissie voor den Markt- en Havendienst bestaat uit twee leden en een lid van het College van Burgemeester en Wethouders als voorzitter. Bij het ontstaan van eene vacature wordt daarin door den Raad zoo spoedig mogelijk voorzien. Jaarlijks in de maand September treden de leden af; zij zijn dadelijk herkiesbaar. Art. 2. De Commissie maakt voor zich zoodanige bepalingen van orde en bestuur harer vergaderingen en verrichtingen, als meest dienstig zijn voor de behandeling van de haar op gedragen zaken. Art. 3. De Commissie vergadert zoo dikwijls zij of de Voorzitter dit noodig oordeelt. Art. 4. De besluiten der Commissie worden bij volstrekte meerder heid van stemmen genomen. Ingeval zoodanig verschil tusschen de leden mocht bestaan, dat het nemen van een besluit bij volstrekte meerderheid onmogelijk is, wordt daarvan bericht gezonden aan wie zulks behoort, hetzij aan den Raad, hetzij aan Burgemeester en Wethouders, met opgave der verschillende adviezen zonder vermelding van de namen der leden, die ze hebben uit gebracht. Art. 5. Indien de Commissie tegelijk met andere commissien ge roepen wordt over eenzelfde voorstel den Raad van advies te dienen, biengt elk harer een zelfstandig rapport uit, tenzij de Raad vooraf machtiging geve om haar gevoelen in een gemeenschappelijk rapport uit te drukken. Gemeenschappelijke rapporten of voorstellen van Burge meester en Wethouders en een of meer vaste Commissiën zijn mede slechts toegelaten op de voorwaarde in het eerste lid vermeld. Art. 6. Het secretariaat der Commissie wordt opgedragen aan een der ambtenaren ter Secretarie, door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 13