MAANDAG 9 AUGUSTUS 1926. de heffing van belastingen voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis en van de verordening tot heffing van schoolgeld voor het Lager Onderwijs. 6°. Ontvangstbericht van Gedep. Staten van de verordening van 14 Juli j.l. tot wijziging van die op het Rijden. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Voorstel van Mevrouw van Itallie-van Embden, om den naam van de Steenstraat te herdoopen in »Jan Steen"straat. Dit voorstel luidt als volgt: Aan den Raad der Stad Leiden. Ondergeteekende heelt de eer den Raad voor te stellen den naam van de Steenstraat te herdoopen in »Jan Steen"straat. Toelichting. Het schijnt dat de naam Steenstraat niet ge kozen is met de bedoeling een bepaald persoon te eeren. De herdenking van den 300sten geboortedag van den grooten Leidenaar »Jan Steen" biedt als van zelf de gelegenheid hem ook door de benoeming van een straatnaam in levende herinnering bij de bevolking te houden. Hoogachtend W. VAN ITALLIEVAN EmBDEN. Leiden, 12, 7/26. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 2°. Adhaesiebetuiging van den Iverkeraad der Christelijke Gereformeerde gemeente aan het adres van de afdeeling Leiden van het Nederlandsch Werkliedenverbond «Patrimonium," in zake de «Zondagsheiliging." Zal worden behandeld tegelijk met het desbetreffend adres. 3°. Voordracht van het Bestuur der Stedelijke Werkinrichting ter benoeming van een lid van dat bestuur. Zal worden opgenomen onder de Ingekomen Stukken. 4°. Schrijven van A. van der Meij, in zake het aanbrengen van verbeteringen aan gemeentewoningen. Dit schrijven luidt als volgt: Leiden, 12 Juli 1926. Aan den Raad der gemeente van Leiden. Wel Edel Gestrenge Heeren Ondergeteekende, een vijand zijnde om door middel van de Pers, of iets dergelijks, iets onder de aandacht te brengen, dat wat tot verbetering kan leiden, wil langs dezen weg verandering zien in de toekomst, wat betreft den bouw van gemeente woningen, en wil op drie zaken wijzen. Eerstelijk: dat de knoppen der deuren mogen vervangen worden door beteren, daar de tegenwoordigen net op vangarmen gelijken, die geen kleedingstuk ongeschonden kan zien, en tevens lichaamsdeelen pijn veroorzaken; ten anderen, is er voorden bovenbewoner geen plaats voor rijwiel of een kinderwagen beneden bij den ingang; en ten derde: dat de kooklucht van het eenen pand naar het anderen overgaat door de W.C. dat wat wel eens erg onaangenaam is. Deze drie zaken, wil onder geteekende onder den aandacht brengen in den hoop eenmaal getuige te mogen zijn van een goede verbetering. Hoogachtend Uw dw. dn. A. v. der Meij. bewoner gemeentewoning Nic: Beetsstraat 39a. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor om dit adres in hunne handen te stellen ter afdoening. De heer "Witmans brengt in herinnering, dat Burgemeester en Wethouders het adres hebben gesteld in banden van het bestuur van de Stichting tot Beheer en Exploitatie van Woningen te Leiden; het ad vies van dat Bestuur zal eerstdaags bij Burgemeester en Wethouders inkomen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. 5°. Verzoek van den Algemeenen Nederlandschen Straat- makersbond, in zake de instelling van een scheidsgerecht voor het personeel in dienst der gemeente Leiden. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies, te behandelen tegelijk met de voorgenomen algeheele herziening van het algemeen werkliedenreglement. 6°. Adres van de afdeeling Leiden van den Algemeenen Neder landschen Bouwarbeidersbond en van den Nederlandschen Roomsch-Katholieken Bouwarbeidersbond, in zake de mede- deeling van den Wethouder Sanders in den Gemeenteraad omtrent een aangevraagd onderhoud. Dit adres luidt als volgt: Aan den Gemeenteraad van Leiden. Ondergeteekenden, vertegenwoordigend en handelend in opdracht van hun diverse besturen, kennis genomen hebbend uit de pers, van de debatten, ge voerd in Uw Vergadering van 5 Juli 1926 over het punt: «Kweeken van metselaars", waarbij ook ter sprake kwam het door ondergeteekenden gedane verzoek om een onderhoud over deze kwestie met de Voorzitter en en Secretaris van de Commissie v. Steunverleening, respectievelijk de Heeren Sanders Wethouder van Financieen en Wijkmans Directeur van den Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken, eveneens langs dien weg vernomen hebbend de reden waarom naar de meening van den Wethouder voornoemd niet aan vorenbedoeld verzoek kon worden voldaan, van meening dat meergenoemd persverslag als juist kan worden aangemerkt, waar tegenspraak of rectificatie tot nog toe niet geschiedde, meenen Uw Geacht College te mogen wijzen op het tegen strijdige in het ter zake dienend betoog van den Wethouder, waar eerst wordt beweerd dat de Wethouder van geen verzoek afweet en daarna de stelling wordt geponeerd: «dat de Wet houder zich op een manier, als in de aanvrage om een onder houd gevolgd, niet laat uitnoodigen," stellen er ten zeerste prijs op Uw Geacht College, zoo noodig, ten stelligste te verzekeren, dat beledigend of mis kennend handelen niet in de bedoeling heeft gelegen en ook niet kon liggen, als niet bevorderlijk zijnd aan hun beleefd gesteld verzoek, of eventueele later te voeren besprekingen, en meenen dan ook ten ernstigste te moeten protesteeren tegen dergelijk afhandelen van zaken en miskenning van het karakter van ernstige Organisaties als de door hen vertegen woordigde. Voor het best. Afd. Leiden Alg. Ned. Bouwarb.Bond J. W. Lezwijn, Voorz. A. P. Houps, Secret. Voor het best. Afd. Leiden Ned. R.K. Bouwarb.Bond S. P. Strijk, Voorz. J. J. de Haas, Secret. Leiden, 27 Juli 1926. De heer Sanders vermoedt, dat de Raad van hem nog eenige nadere toelichting verwacht en hij wil die dan ook verschaffen. Allereerst kan hij niet aanvaarden de opmerking, die in het adres voorkomt, als zou een mededeeling in de pers, waarop geen tegenspraak of rectificatie is gevolgd, steeds als juist moeten worden aangenomen. Hij ontkent voorts, dat er tegenstrijdigheid zou zijn geweest in hetgeen hij in de vorige Raadszitting heeft gezegd. Hij heeft niet ontkend, van het verzoek iets af te weten. Zijn ontkenning betrof de wijze, waarop de heer van Stralen de zaak voorstelde. Deze heeft nl. gezegd, dat de Wethouder een uitnoodiging voor een onderhoud zou hebben ontvangen, waarop hij had laten antwoorden, dat hij wegens uitstedigheid daaraan niet kon voldoen. Die uitnoodiging was echter, zooals de heer van Stralen daarna ook erkende, niet gericht tot den Wethouder, maar tot den directeur van den Dienst voor Sociale Zaken. In het adres staat voorts, dat spreker verklaard zou hebben, dat hij zich op een dergelijke manier niet laat uitnoodigen. Hij heeft wel iets dergelijks gezegd, maar niet met de bedoeling als in het adres verondersteld. Op het verwijt van den heer van Stralen, dat hij niet had geantwoord, heeft hij bedoeld te zeggenwanneer men direct tot spreker een verzoek richt, is men er ook zeker van, een antwoord van hem te krijgen. Als conclusie wordt in het adres gesteld, dat spreker zich beleedigd en miskend zou gevoeld hebben, maar spreker kan verklaren, dat hij zich niet bewust is zich in dien geest te hebben geuit, wat ook niet mogelijk was, omdat hij zich in het minst niet beleedigd of miskend achtte. De Voorzitter stelt voor, gehoord de nadere toelichting van den Wethouder, dit adres voor kennisgeving aan te nemen. De beer Baart meent, dat hetgeen de heer Sanders heden in het midden gebracht heeft, een geheel anderen klank heeft dan diens betoog den vorigen keer. Toen heeft de Wethouder gezegd, dat hij zich niet kan laten uitnoodigen, zooals door

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 2