74 de meenirig van de meerderheid van ons College, voldoeude aanleiding, om het bestuur over dat jaar eene bijdrage uit de gemeentekas te verleenen. Dit wil nu niet zeggen, dat die meerderheid hiermede erkent, dat de gemeente moreel ver plicht zoude zijn eene bijdrage te verleenen gelijk aan zoo veel maal het te kort per leerling als leerlingen uit deze gemeente de school hebben bezocht. Immers niet alleen is de besparing, welke voor de gemeente kan voortvloeien uit het feit, dat er hier een bijzondere H. B. S. bestaat, nimmer met juistheid te berekenen, maar bovendien heeft de ge meente niet den minsten invloed op de exploitatie der school. Is er dus naar het gevoelen van de meerderheid geen aanleiding om het tekort voor alle Leidsche leerlingen te zamen, geheel voor rekening van de gemeente te nemen, wèl acht zij het gemotiveerd eenige tegemoetkoming in het tekort te verleenen. De minderheid in ons College heeft zich in principe tegen het verleenen van eene bijdrage verklaard. Zij is gedeeltelijk van oordeel, dat in onze gemeente, ook zonder deze H. B. S. in de behoefte aan middelbaar onderwijs voldoende wordt voorzien en dat daarenboven de Christelijke H. B. S. de financiën van de gemeente eer benadeelt dan bevoordeelt. In haar geheel is die minderheid van gevoelen, dat het toch al vrij groot bedrag, hetwelk de gemeente aan onverplichte subsidie voor verschillende doeleinden uitkeert, zoo eenigs- zins mogelijk niet moet worden vermeerderd. Mocht üwe Vergadering wenschen mede te gaan met het gevoelen van de minderheid in ons College, dan zal dus op het verzoek afwijzend moeten worden beschikt; deelt daar entegen Uw Baad de meening van de meerderheid, dat er voldoende aanleiding bestaat tot het verleenen van een bijdrage uit de gemeentekas, dan geven wij U als College in overweging aan het genoemde bestuur over 1923 een subsidie te verleenen gelijk aan 60% van het bedrag, waar mede het tekort op de schoolrekening het batig saldo van de vereenigingsrekening overtreft, en wel berekend naar ver houding van het aantal Leidsche leerlingen tot het totaal aantal leerlingen der school. Uitdrukkelijk zouden wij dan echter wenschen vast te leggen, dat daarmede niet gepre- judicieerd wordt op het verleenen van eene gemeentelijke bijdrage in eventueele tekorten van de school over volgende jaren. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 20 October 1925. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk Middelbaar Onderwijs te Leiden, geeft met verschuldigden eerbied te kennen, dat in 1923 uit de gemeente Leiden 56 leerlingen de Chr. H. B. S. alhier bezochten. dat de schoolgelden van de Chr. H. B. S. hooger gesteld zijn, dan van de overeenkomstige gemeentelijke inrichting te dezer plaatse, dat de, door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen goedgekeurde rekening barer school over 1923 als kosten der school, na aftrek van het rijkssubsidie en het totaal jaarlijksch bedrag der schoolgelden zooals bedoeld in artikel 36 quater der M. O. wet, aanwijst een bedrag van fl. 2231,98. dat het gemiddeld aantal leerlingen, dat in 1923 hare school bezocht, 85 bedroeg, zoodat over dat jaar de kosten der school per leerling 26,26 gulden bedroegen. dat deze leerlingen, indien zij de gemeentelijke H. B. S. bezochten, een belangrijk hooger bedrag aan de gemeente zouden kosten, dat bovengenoemde vereeniging op deze gronden beleefd verzoekt een bijdrage te willen toekennen van fl. 26,26 per leerling over 1923 tot een totaal bedrag van fl. 1281,37 voor bovengenoemde 56 leerlingen, blijkende uit de verschillende bescheiden, die hierbij gaan. hetwelk doende, blijft met verschuldigden eerbied, namens het bestuur der Chr. H. B. S. te Leiden. Lottrens Bosch, secretaris. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 16