72 opgelegd, om den cursus te bezoeken. Wij zijn evenwel van oordeel dat, aangezien de kosten van een dergelijken cursus voor rekening van de gemeente en gedeeltelijk van het Rijk komen, niet mag worden geduld, dat een onwillige zich zonder meer tegen de aanwijzing, om den cursus te bezoeken, verzet, en dat eenige pressie op hem moet kunnen worden uitgeoefend. Bovendien zijn over de wijze van aanwijzing voor de schilders- en metaalbewerkerscursussen geen klachten ingekomen, die aanleiding geven hierin verandering te brengen Het lijkt ons gewenscht tot het houden van een ornvor- mingscursus over te gaan, welke zal moeten bestaan in een theoretische en practische opleiding. Met nadruk moeten wij er op wijzen, dat men van den cursus niet mag verwachten een opleiding tot volledig bekwaam metselaar. Degenen, die den cursus bezocht hebben, dienen zich vooral in de praktijk verder te bekwamen. Zij zullen derhalve in den eersten tijd, nadat de cursus is geëindigd, nog een zekeren steun van de gemeente behoeven en het is dan ook daarom, dat het volgens de commissie aanbeveling verdient op het weekloon van gemeentewege een bijslag te geven en wel, gedurende de eerste week 15.in de tweede week 14.in de derde week 13.en zoo vervolgens, zoodat na 15 weken de bijslag ophoudt en de cursisten niet meer gesteund worden. Over de wijze, waarop de cursus gehouden zal worden en de deskundige leiding, is overleg gepleegd met het Bestuur en den Directeur der Vereeniging „De Ambachtsschool", vermits het ook thans weder in onze bedoeling ligt, in die school en onder leiding van haar Directeur den cursus te doen houden. De kosten voor den omvormingscursus, die, naar wij ons gedacht hebben, aan 20 personen gedurende 5 maanden, 3 avonden per week en 3 uur per avond gegeven zal worden, zijn geraamd op 2250.de kosten der bijslagregeling worden geschat op ƒ2400.zoodat de totale kosten 4650. zullen bedragen. Naar alle waarschijnlijkheid zal het Departement van Arbeid, Handel- en Nijverheid in deze kosten voor 25% bij dragen, zoodat dan ongeveer voor rekening van de gemeente blijft 3500.—. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering als- nu in overweging goed te keuren, dat uit de voor steun- verleening aan uitgetrokken werkloozen beschikbare gelden, een bedrag van ongeveer 3500.wordt besteed voor het geven van bovengenoemden omvormingscursus. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden N°. 136. Leiden, 28 Juni 1926. De door D we Vergadering op 30 November 1925 vastgestelde en ter goedkeuring ingezonden verordening, regelende de jaarwedden der leeraren aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere Burger school voor meisjes, heeft zijne Excellentie den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aanleiding gegeven tot de opmerking, dat aan artikel 14, luidende: „Aan leeraren, die op den voet dezer regeling een salaris genieten van minder dan 2500.kan een persoonlijke toelage toegekend worden", ware toe te voegenonder goedkeuring van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen". Nadat deze verandering zal zijn aangebracht, kan, volgens mededeeling van den Minister, de verordening geacht worden te zijn goedgekeurd. Intusschen zijn bij eenige Kon. Besluiten, welke bij de de betrekkelijke stukken in de Leeskamer zijn nedergelegd, wederom verschillende wijzigingen in het Bezoldigingsbesluit voor Burgerlijke Rijksambtenaren 1925, aangebracht, als ge volg waarvan de jaarwedden der leeraren aan de Rijks Hoogere Burgerscholen opnieuw verandering hebben ondergaan. Bedoelde wijzigingen, deels van redactioneelen. deels van financieelen aard, zijn over het algemeen voor debetrokken leeraren gunstig en' kunnen, naar ons gevoelen, zonder be zwaar voor de leeraren aan het Gymnasium, de beide Hoogere Burgerscholen en de Kweekschool voor onderwijzers en on derwijzeressen, wier salarisregelingen gelijktijdig door Uwe Vergadering zijn vastgesteld, overgenomen worden. Dit is ook het gevoelen van de verschillende adviseurs, al bestaat dan ook bij de Commissie van Toezicht op het mid delbaar onderwijs, blijkens haar advies, wel eenige bedenking tegen de bepaling, dat voor de berekening van het salaris ook de lesuren aan «iet-gesubsidieerde scholen zouden moe ten worden medegeteld. Intusschen is deze bepaling bij Koninklijk Besluit van 14 Mei 1926 No. 38, welk besluit alhier werd ontvangen na de dagteekening van het advies der Commissie, reeds weder gewijzigd en wel in dien zin, dat daaraan is toegevoegd, „met uitzondering van niet- gesubsidieerde bijzondere scholen. Scholen als de bijzondere Hoogere Burgerschool te Voorschoten vallen dus niet meer onder de door de Commissie bedoelde bepaling. Aangezien verschillende leeraren der gemeentelijke scholen tevens aan die bijzondere hoogere burgerschool verbonden zijn, meenen wij te mogen aannemen, dat het bezwaar van de Commissie thans is weggenomen. Waar van eenige stabiliteit in de salarisregeling bij het Rijk nog weinig te bespeuren is en het verwerken der in gewikkelde nieuwe bepalingen in de gemeentelijke salaris verordeningen dikwijls zeer tijdroovend is, geven wij Uwe Vergadering verder in overweging de eventueel door het Rijk alsnog vast te stellen wijzigingen in een aan ieder der ver ordeningen toe te voegen nieuw artikel bij voorbaat toe passelijk te verklaren. Met uitzondering van de Commissie van Toezicht op het middelbaar onderwijs gaan alle adviseurs met de opneming van zulk een artikel accoord. De Commissie is van oordeel, dat ook in het vervolg over elke wijziging eene beslissing van Uwe Vergadering behoort te worden uitgelokt en zou in ieder geval wenschen te worden gehoord over elke wijziging, ook al zouden wij een bepaalde wijziging niet ingrijpend achten. Gaarne zeggen wij toe, dat wij ook in het vervolg over elke wijziging het gevoelen zullen inwinnen van de Com missie en van Curatoren van het Gymnasium en dat wij de zaak aan Uwen Raad ter beslissing zullen voorleggen, indien slechts épn van beide adviseurs van gevoelen mocht zijn, dat een wijziging niet toepasselijk behoort te zijn op de leeraren aan onze scholen. Het komt ons voor, dat met deze toe zegging aan het bezwaar van de Commissie volkomen is tegemoet gekomen en dat er thans geen enkele bedenking tegen opneming van een dergelijk artikel meer behoeft te bestaan. Op grond van het bovenstaande en onder overlegging van de ingewonnen adviezen van Curatoren van het Gym- nasyum, de Commissie van Toezicht op het middelbaar onderwijs en de Inspecteurs van het voorbereidend hooger- en middelbaar onderwijs, geven wij U derhalve in overweging te besluiten: a. artikel 14 der verordening van 30 November 1925, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan het gymnasium, de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus en de hoogere burgerschool voor meisjes te Leiden te lezen als volgt: „Aan leeraren, die op den voet dezer regeling een salaris genieten van minder dan 2500.kan een persoonlijke toelage toegekend worden, onder goedkeuring van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen".; b. aan de sub a bedoelde verordening een nieuw artikel (33) toe te voegen, luidende: „De wijzigingen en aanvullingen in het Bezoldigings besluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1925 (zooals dat luidde na de wijziging bij Koninklijk Besluit van 3 October 1925, S. 405) aangebracht bij Koninklijk Besluit van 9 December 1925, S. 467 en die in het Koninklijk Besluit van 23 December 1924 No. 21 (zooals dat luidde na de wijziging bij Koninklijk Besluit van 5 Februari 1925 No. 12) aangebracht bij de Koninklijke Besluiten van 12 Maart 1926 No. 9 en 14 Mei 1926 No. 38, zoomede de door het Rijk eventueel alsnog aan te brengen wijzigingen en aanvullingen betreffende de salarisregeling der leeraren aan de Rijks hoogere burger scholen, zijn toepasselijk op de bepalingen dezer verordening". c. de aldus gewijzigde verordening opnieuw vast te stellen. d. aan de verordening van 30 November 1925, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen te Leiden en aan de aan die kweekschool verbonden afzonderlijke cursussen een nieuw artikel (27) toe te voegen, luidende: „De wijzigingen en aanvullingen in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (zooals dat luidde na de wijzi ging bij Koninklijk Besluit van 3 October 1925, S. 405) aangebracht bij Koninklijk Besluit van 9 December 1925, 8. 467, zoomede de door het Rijk eventueel alsnog aan te brengen wijzigingen en aanvullingen betreffende de salaris regeling der leeraren aan de Rijkskweekscholen voor onder wijzers en onderwijzeressen, zijn toepasselijk op de bepa lingen dezer verordening".; e. de aldus gewijzigde verordening opnieuw vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 137. Leiden, 28 Juni 1926. In Uwe Vergadering van den 17den Mei j.l. deelde de Wethouder van Onderwijs terloops mede, dat ons College

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 14