MAANDAG 22 VIII. Voorstel tot nadere vaststelling van de bijdragen in de kosten van het bijzonder vervolgonderwijs, bedoeld in art. 102 der Lager Onderwijswet 1920, over 1923, voor de cursussen in een 6 tal scholen. (Zie Ing. St. No. 60.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. IX. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de kosten van den bijbouw van een tweede spreekkamer in het schoolgebouw aan de Langebrug. (Zie Ing. St. No. 61.) De heer Sciiüller acht de toelichting tot dit voorstel zeer sober en onvoldoende. Burgemeester en Wethouders voeren alleen als argument voor het maken van deze spreekkamer aan, dat het tweede schoolhoofd zoo'n lange gang moet door loopen, eer hij de tegenwoordige spreekkamer beneden kan bereikenmaar spreker zou gaarne andere, betere motieven vernemen, op grond waarvan een uitgaaf van 3150.gewettigd zou zijn. De heer Eerdmans, die zich aansluit bij den vorigen spreker, heeft met belangstelling gezien, dat er in de Commissie van Fabricage een minderheid is, welke het thans ingediende plan nog te duur vindt. Het eerste plan, dat nog meer kostte, is teruggestuurd, maar nu zal er voor dat kamertje en die kasten nog meer moeten worden betaald dan een arbeiders woning kost. Spreker hoopt alsnog betere gronden voor deze zoo hooge uitgave te zullen vernemen dan in de stukken zijn aangevoerd. De heer Oostdam zegt, dat hij het lid der Commissie van Fabricage is, dat een dergelijke uitgave voor een spreek kamertje onder de tegenwoordige omstandigheden te hoog vindt, te meer waar het hoofd dezer school het reeds zoolang zonder zulk een kamertje heeft gedaan en er tegen besten diging van den bestaanden toestand geen onoverkomelijke bezwaren bestaan. Hij moet evenwel toegeven, dat de zuinig heid terdege is betracht en het werk niet goedkooper kan worden uitgevoerd. De heer Splinter zegt behoord te hebben tot de meerder heid in de Commissie van Fabricage en zich met dit voorstel te hebben vereenigd, omdat hij overtuigd was, dat het aan brengen van dit spreekkamertje in het belang van het onderwijs noodig was. De Wethouder zal dat straks wel aantoonen. De verbouwing zal zoo goedkoop mogelijk plaats hebben en de kosten worden begroot op ƒ3000.— hiervoor, zegt Prof. Eerdmans, bouwt men een arbeiderswoning; deze vergelijking gaat echter niet op, omdat men hier moet bouwen in een bestaand gebouw; bovendien moet men elk werk op zichzelf beschouwen. De heer Meijnen wijst er op, dat reeds in 1922 in de Ingekomen Stukken, betrekking hebbende op de reorganisatie van het openbaar onderwijs, op deze leemte voor school B aan de Langebrug is gewezen, maar toen de voorziening daarin is aangehouden om te zien wat de ervaring in dit opzicht zou leeren. De ervaring heeft nu uitgewezen, dat bestendiging van den bestaanden toestand niet in het belang van het onderwijs is. Komen er menschen om het hoofd dezer school te spreken, dan moet deze, omdat zijn school boven ligt, een wandeling maken over de gang boven, langs de trappen en dan weer door de gang beneden naar de spreekkamer van school A, hetgeen veel tijdverlies veroor zaakt. Wil hij die wandeling vermijden, dan moet hij de menschen ontvangen öf op de bovengang of in zijn leslokaal, wat geen van beide gewenscht is. Bovendien moet de spreek kamer beneden beschikbaar blijven voor het hoofd van school A, want, gesteld dat er op hetzelfde uur menschen komen, die de beide hoofden willen spreken, dan kan dat niet geschieden in dezelfde kamer. Het hoofd van de bovenschool heeft ook noodig een gelegen heid, waar hij kan zitten werken, welke gelegenheid thans ontbreekt. Thans is zijn bureau geplaatst in een schoollokaal, maar dat is daarvoor niet de goede plaats. Er komt bij, dat noch beneden noch boven in dit gebouw een magazijn gebouwd is voor de leermiddelen. De leer middelen van beide scholen moesten tot nog toe, in schoon maaktijd, worden opgeborgen in de spreekkamer beneden, maar die biedt daarvoor thans geen voldoende ruimte meer. De wenschelijkheid om voor het bergen der leermiddelen een eigen lokaal te hebben nam toe, naarmate deze beide scholen ieder in het bezit van een eigen stel leermiddelen kwamen. En bovendien, waarom zouden nagenoeg alle open- MAART 1926. 33 bare scholen een spreekkamer hebben en juist deze school niet? Spreker eindigt met den wensch uit te spreken, dat de Raad zich met dit voorstel zal vereenigen. De heer Schüller acht het betoog van den Wethouder zeer zwak. Ieder schoolhoofd heeft een spreekuur en wanneer deze beide schoolhoofden zich met elkander verstonden, dan zouden zij hunne spreekuren op verschillende tijdstippen kunnen plaatsen, zoodat beiden van de thans aanwezige spreekkamer gebruik zouden kunnen maken. Het maakt op spreker dén indruk, dat deze schoolhoofden het niet met elkander eens kunnen worden. Anders zouden zij ook zeer goed deze spreekkamer gelijktijdig als werkkamer kunnen gebruiken. Spreker zal zich niet tegen dit voorstel verzetten, maar heeft er op willen wijzen, dat de oorzaak, waarom deze zaak naarvoren is gekomen, vermoedelijk hierin gelegen is, dat die twee schoolhoofden het niet met elkander kunnen vinden. De heer Meijnen doet opmerken, dat hij vanmiddag voor het eerst heeft gehoord van gebrek aan homogeniteit, dat tus- schen die twee hoofden van scholen zou bestaan. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 18 tegen 11 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Schüller, Meijnen, Reimeringer, Sanders, van der Reijden, Wilbrink, van Rosmalen, van Stralen, Splinter, Dubbeldeman, Kooistra, Groeneveld, Knuttel, Zuidema, van Eek, Verweij, Deumer en Baart. Tegen stemmen: de heeren Oostdam, Coster, Eikerbout, de dames van Itallievan Embden en Dietrichde Rooij, de heeren Bergers, Sijtsma, Spendel, Witmans, Eerdmans en Heemskerk. (De heeren Kooistra, Groeneveld en Knuttel waren inmiddels ter vergadering gekomen, terwijl de heer Huurman deze tijdelijk had verlaten.) X. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor eene kleine verbouwing van de bovenverdieping van het Stedelijk Museum »de Lakenhal". (Zie Ing. St. No. 62.) De heer Eerdmans wijst er op, dat de voorgestelde ver bouwing van de bovenverdieping van de Lakenhal niet vol doende is toegelicht. Er wordt gezegd, dat de kosten 4000. zullen bedragen, maar een meer in détails gaande raming dier kosten en een nadere toelichting ontbreken. Uit de schets, welke bij de stukken is gevoegd, heeft spreker niet wijs kunnen worden. In elk geval acht hij een bedrag van ƒ4000. voor dit doel een belangrijke som, nog meer dan wat een arbeiderswoning kost. Hij hoopt ten slotte, dat dergelijke kostbare aanwinsten van het museum voortaan een goed kooperen weg zullen vinden. De heer Oostdam is het ditmaal niet met den heer Eerdmans eens, waarschijnlijk omdat deze nog zoekende is naar licht, dat aan spreker als lid der Commissie van Fabricage is ver schaft. Uit de teekening blijkt, dat de verbouwing zal bestaan in een verhooging van het vertrek, dat uitgekozen is als plaats voor het altaar en de daarbij behoorende voorwerpen. Wil het altaar een plaats krijgen, welke in overeenstemming is met zijn kunst- en historische waarde, dan moet, zooals de Commissie voor de Monumentenzorg heeft geadviseerd, aan het plafond een boogvorm worden gegeven, terwijl in verband daarmede de ramen zullen worden gewijzigd. Bovendien zullen de poortjes worden geplaatst, zoodat men een en ander krijgt in een omgeving, zooals die historisch aan de oud-Katholieke kerk en de stad Leiden is verbonden. Het bedrag van 4000. is, gezien het doel, waarvoor het moet dienen, en in aan merking genomen de groote aanwinst voor de Lakenhal, alleszins verdedigbaar. De heer Reimeringer wijst er op, dat de Lakenhal, dank ook zij de groote voortvarendheid en de medewerking van den Burgemeester, in het bezit is gekomen van het altaar uit de Oud-Katholieke Kerk aan de Hooigracht, twee deurtjes, juweeltjes van beeldhouwwerk, geschilderde paneelen en een aantal schilderijen, alle voorwerpen van groote historische- en kunstwaarde. Wanneer men in het bezit komt van dergelijke kostbare zaken, dan moet men die ook in een eenigszins passende omgeving opstellen. Na ampele overweging is voor die opstelling het oog der Commissie voor de Lakenhal gevallen op een gedeelte van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 3