10 beter ware geweest eerst een gunstige beslissing van den Raad uit te lokken en daarna, bij de procedure tusschen Gemeente- en Schoolbestuur ex art. 77 der Lageronderwijs- wet 1920 (d. w. z. bij de behandeling van de definitieve plannen door Burgemeester en Wethouders) bezwaar te maken. Van onzentwege is hierop geantwoord, dat o. i. de voorkeur moest worden gegeven aan hetgeen hier is geschied, omdat men aldus geen enkel middel verwaarloosde en het tweede door den rapporteur aangegeven middel nog in petto bleef. Inderdaad schijnt het, dat Gedeputeerde Staten te kennen hebben willen geven, dat in een geval als het onder havige, krachtens art. 77 der wet bezwaar kan worden ge maakt. Bij hunne beschikking toch overwegen zij, „dat „toch ten aanzien van aanvragen om medewerking voor „verbouw of verandering van inrichting of voor meubileering „Burgemeester en Wethouders krachtens art. 77 der wet de „gelegenheid hebben tegen het voorgenomene bezwaar te maken" enz. Duidelijkheidshalve vermelden wij nog, dat de Schoolbe sturen, krachtens art. 77 der wet, nadat de Raad zijne medewerking heeft verleend, de plannen aan Burgemeester en Wethouders moeten inzenden, vergezeld van het advies van den Inspecteur van het L. O. Hebben Burg. en Weth. tegen die plannen bezwaar, dan kunnen zij trachten die bezwaren door overleg op te heffen. Leidt het overleg niet tot overeenstemming, dan roept het Gemeentebestuur of het Schoolbestuur de beslissing in van den Minister van Onderwijs. Begrijpen wij de bovenaangehaalde overweging van Gedepu teerde Staten goed, dan achten zij het dus mogelijk, dat bij de inzending van de plannen de vraag of centrale verwarming noodzakelijk is, door ons College onder oogen wordt gezien en aan de orde kan worden gesteld. Verder vestigen wij er nog Uwe aandacht op, dat in een wettelijk overeenkomstige zaak, n.l. het aanleggen van een electrische verlichting in bestaande gebouwen voor bijzonder lager onderwijs, te Rotterdam, bij de behandeling van de definitieve plannen de aangevraagde gelden door Burg. en Weth. dier gemeente zijn geweigerd. Zij overwogen daarbij „dat in de Raadszitting van 15 Januari 1925 in overeen stemming met de beslissing van Ged. Staten is besloten in art. 72 der voormelde wet bedoelde medewerking tot boven bedoelde verandering der verlichting te verleenen; dat evenwel uit het ingestelde onderzoek is gebleken, dat de verlichting in deze school niet minder voldoende is dan over het algemeen in de gebouwen der openbare scholen te dezer stede en de noodzakelijkheid niet is gebleken in al deze scholen verandering in den bestaanden toestand te brengen dat op dien grond tegen de uitvoering der ingezonden plannen bezwaar moet worden gemaakt." Overeenkomstig art. 77, 6e lid, der wet riep het betrokken Schoolbestuur de beslissing in van den Minister van Onderwijs, die op grond van de volgende overwegingen het Schoolbestuur niet ontvankelijk verklaarde in zijn beroep: „dat art. 77, 6e, beoogt geschillen op te lossen, welke zich voordoen bij het tusschen Gemeente- en Schoolbesturen ter zake gepleegd wettelijk overleg, in dier voege, dat de gerezen bezwaren in den weg staan aan het nemen van een beslissing- door Burg. en Weth. overeenkomstig art. 78, eerste lid der wet; dat in casu een zoodanige beslissing reeds door B. enW. van Rotterdam is genomen en het hier dus feitelijk gaat om een uitspraak omtrent de wettigheid van dit besluit, in verband met het bepaalde in artikel 78, tweede lid der wet; dat deze kwestie evenwel niet de toepassing raakt van het 6e lid van art. 77." Hiermede was de Rotterdamsche zaak uit en is bewezen, dat langs den weg van art. 77 dergelijke aanvragen aan de noodzakelijkheid kunnen wordeD getoetst. Nu het Schoolbestuur ons, tot ons leedwezen, te kennen heeft gegeven, dat het niet bereid is zijne aanvrage terug te nemen, achten wij ons op grond van het bovenstaande verplicht te zijner tijd tegen de definitieve plannen bezwaar te maken. Dit neemt echter niet weg, dat eerst door Uwe Vergadering een zij het feitelijk dan ook maar formeel besluit moet worden genomen tot het verleenen van de gevraagde medewerking. Mitsdien geven wij U in overweging om te besluiten alsnog medewerking te verleenen aan het Bestuur der R.K. Parochiale Jongensscholen onder R.K. Parochiaal Kerk bestuur tot verandering van de inrichting van zijne school gebouwen aan het Pieterskerkhof 4, Rapenburg 48, Haar lemmerstraat 240 en Pelikaanstraat 20, welke verandering zal bestaan in het aanbrengen van centrale verwarming in die schoolgebouwen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 28. Leiden, 18 Januari 1926. Reeds eerder laatstelijk bij de behandeling van de begrooting voor 1926 is er ook onzerzijds op gewezen, dat de bestrating in deze gemeente op verschillende punten niet meer berekend is voor het huidige drukke en zware verkeer en niet meer voldoet aan de eischen, die tegen woordig aan een wegbedekking op de belangrijke verkeers wegen behooren te worden gesteld, en deelden wij U mede, dat ons College derhalve bereids de vraag in overweging had genomen, op welke wijze verbetering van de bestrating, waar noodig, zou moeten plaats hebben. Algemeen is men het er over eens, dat ongefundeerde in zand gelegde klinker- en keibestratingen met name voor drukke wegen op den duur niet zullen voldoen en geleidelijk, al naar de praktische mogelijkheid en naar mate 'de geld middelen het gedoogen, door een sterkere, tevens geruisch- looze en stof vrije wegbedekking behooren te worden vervangen Zoo zijn verschillende gemeenten allengs tot het asfalteeren van hare wegen overgegaan. Ook voor Leiden is naar onze meening thans het tijdstip gekomen, om de verbetering van de bestaande bestrating in enkele straten ter hand te nemen en daarin een nieuwe bedekking aan te brengen. Intusschen levert het asfalteeren van de straten het ernstige bezwaar op, dat de wegbedekking, eenmaal gelegd, slechts met groote kosten en moeite en vaak met vernieling van het wegprofiel, geopend kan worden ten behoeve van eventueele herstellingen of veranderingen aan in den weg liggende gas- en waterleidingen, kabels, enz. In het te Uwer inzage gelegde rapport van den Directeur der Gemeente werken is deze quaestie uitvoerig behandeld en is met name gewezen op het gewicht van dit bezwaar voor een stad als Leiden, met hare vele nauwe straten, waar de buizen en leidingen noodwendig onder het rijvlak gelegd moeten worden. Nu zijn er evenwel in den loop van de laatste jaren ook andere stelsels uitgedacht, waarbij het nadeel van wegver- nieling niet, of in veel mindere mate, wordt ondervonden. Bij deze procédé's wordt n.l. de bestaande wegverharding, hetzij klinkers of keien, als fundeering gebezigd en daarover de bitumineuze deklaag ter dikte van slechts enkele cM. uitgestreken. Het is duidelijk, dat deze wegbedekkingen slechts toepassing kunnen vinden op zeer vast bereden wegen, waar de bestrating niet meer aan verzakking onder hevig is. De drukke verkeerswegen in het centrum van onze stad beantwoorden ten volle aan dezen eisch (de ver zakkingen naast de tramrails zijn aan inwatering toe te schrijven en vorderen afzonderlijke voorziening, waarover straks nader); zij leenen zich dus alleszins, voor het aan brengen van een wegbedekking, als hier bedoeld. Daarvan bestaan drie soorten, waar in het bijzonder onze aandacht op is gevallen, n.l. het z.g. Damman-asfalt, Termac-asfalt en Rubber-asfalt. Voor bijzonderheden omtrent elk dier stelsels mogen wij U eveneens naar het rapport van den Directeur der Gemeentewerken verwijzen. Het komt ons nu gewenscht voor, om bij wijze van proef neming deze verhardingen op enkele daarvoor geschikte weggedeelten aan te brengen, ten einde aldus proefonder vindelijk te kunnen vaststellen, welke wegbedekking in verband met den aard van het verkeer hier ter stede het meest voor toepassing in aanmerking komt. Hierbij zij opgemerkt, dat de hierboven genoemde asfaltproducten minder geschikt zijn voor verkeerswegen, waarin, zooals hier, niet-gefundeerde tramrails liggen. Wij hebben daarom voor het nemen van een proef met Damman- en Termac- asfalt ons oog laten vallen op het Noordeinde van de Witte- poortsbrug tot het Rapenburg, in dier voege, dat de helft van dezen weg met Damman- en de helft met Termac- asfalt wordt bestraat. Zoodoende verkrijgt men een juiste basis ter vergelijking van beide systemen. Voor een proef neming met Rubber-asfalt ware dan aan te wijzen de Pelikaanstraat tusschen de Oude Vest en de Haarlemmer straat; het verkeer is daar zeer druk en de aan die straat gevestigde scholen ondervinden thans van het straatrumoer veel hinder. Wat de straten betreft, waarin tramrails liggen, daarvoor verdient toepassing van een ander soort wegbedekking de voorkeur. In verschillende plaatsen, binnen- en buitenslands, heeft men daarvoor gebezigd houtblokken, gedompeld in asfalt en rustende op een betonbedding, die zich over de volle breedte van het tramspoor, en ook daarnaast, uitstrekt. De kosten van deze constructie zijn evenwel zeer hoog, nl. ƒ20.per M2, behalve de bijkomende werken. En waar nu te Leiden de meeste drukke hoofdverkeerswegen van tramrails zijn voorzien, zou een dergelijke blok-asfalteering reeds om financiëele redenen bedenking ontmoeten. Vandaar, dat gezocht is naar een goedkooper procédé, de z.g. asphalt- blocks, waarvan de kosten, inclusief het leggen der beton- fundeering, bij een eenigszins belangrijk straatoppervlak

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1926 | | pagina 4