DONDERDAG 10 DECEMBER 1925. 267 De heer Bergers juicht het toe, dat de vischwinkel zal verdwijnen. Deze had reden van bestaan, toen opdrijving van prijzen moest worden voorkomen, maar die tijd is reeds lang voorbij. Zooals de heer Wilbrink heeft uitgelegd, is er geen sprake van oneerlijke concurrentie van de zijde van die venters van buiten, want die menschen kijken in de courant de prijzen van de gemeente na en dan blijkt, dat zij hetgoed- kooper kunnen doen, doordat zij de visch direct aan het strand gaan koopen. Die visch is veel vlugger bij de menschen en is beter, want die menschen hebben ijs in de auto, terwijl de gemeente, als zij visch over heeft, die in het abattoir moet opbergen. De heer Zuidema wil enkele opmerkingen maken naar aanleiding van de tamelijk sterke beschuldigingen, die de heer Eerdmans heeft geuit aan het adres van den tusschen- handel. Spreker kan niet contróleeren, of de tusschenhandel te groote winsten maakt. Het is altijd moeilijk na te gaan, of iemand te veel verdient. Gisteren betoogde de heer Eerd mans, dat de bouwvakarbeiders te veel verdienen en nu doet hij hetzelfde ten aanzien van den middenstand. Spreker heeft wel eens hooren beweren, dat de ambtenaren en zij, die wetenschappelijken arbeid verrichten, te goed werden bezol digd, maar z. i. komen op dit gebied wel eens onbillijke beoor deelingen voor door onbekendheid met hetgeen van de betrokken personen geëischt wordt. Aan den middenstand worden inderdaad hooge eischen gesteld. Een winkelier moet een schitterenden winkel hebben, hij moet, waar tegenwoordig de bestellingen telefonisch worden gedaan, het bestelde laten bezorgen, kortom, hij moet het 't publiek gemakkelijk maken. Het gevolg is, dat de koopers dat moeten betalen. Die winkeliers kunnen dat ook niet voor niets doen, maar spreker wil op gezag van den heer Eerdmans aannemen, dat zij desondanks te veel verdienen. Daaruit volgt echter niet, dat de Gemeente nu maar dezen vischwinkel in stand moet houden. Spreker voelt er ook voor om het vischgebruik te bevorderen, maar hij ziet niet in, dat de Gemeente daarop veel invloed kan uitoefenen. Wij hebben steeds gehoord, dat de invloed van dien vischwinkel buitengewoon gering is. Wanneer Prof. Eerdmans bestrijding van de duurte door de Gemeente wilde, dan had hij bij de algemeene beschouwingen een voorstel moeten doen om de geheele levensmiddelenvoorziening ter hand te nemen. Indien waar is, wat de heer Eerdmans zegt, laat deze dan beginnen met winkels op te richten of het coöperatiewezen bevorderen, dan kan prijsrsgelend worden opgetreden. Spreker komt tot de conclusie, dat het betoog van Prof. Eerdmans langs de zaak heengaat en juicht het toe, dat Burgemeester en Wethouders met een voorstel tot afschaffing gekomen zijn, omdat spreker van oordeel is, dat het hebben van dergelijke winkels niet tot de taak der Gemeente behoort. De heer Knuttel heeft den heer Bergers hooren zeggen, dat hij het betoog van den heer Wilbrink ondersteunt, maar hij meent, dat deze dit betoog heeft tegengesproken. De heer Wilbrink zei, dat het zoo dwaas was te veronder stellen, dat die auto's opzettelijk voor de concurrentie met den gemeentelijken winkel in de stad kwamen, maar de heer Eerdmans heeft dat niet gezegd; die heeft gezegd, dat de exploitanten van die auto's hun prijzen naar die van den gemeentelijken winkel regelen, in andere plaatsen vragen zij misschien hoogere prijzen. De heer Bergers zei: zij kijken den avond van tevoren in de courant en dan regelen zij hun prijs naar dien van den winkel. Welnu, als de winkel weg is, behoeven zij dat niet meer te doen, dan vragen zij eenvoudig een beetje meer. De heer Bergers. Neen, nog minder! De heer Knuttel. Dus dan doen zij het om den gemeen telijken vischwinkel te sparen! Dat vindt spreker economisch een verbazend grappigeredenee- ring. De heer van Stralen schrijft de weinige medewerking van het Gemeentebestuur ten aanzien van den vischwinkel toe aan het feit, dat men in Leiden, onder leiding van den Burgemeester, nimmer veel gevoeld heeft voor de gemeente lijke levensmiddelen voorziening. Die vischwinkel is er indertijd gekomen om een einde te maken aan de afzetterij van de vischwinkeliers en voortsom de bevolking visch te laten eten. Spreker is van oordeel, dat men zich daarbij niet mag bepalen tot het openen van een winkel, men moet daarvoor ook propaganda maken. Als maar, op het voetspoor van hetgeen b.v. te Amsterdam en den Haag is geschied, hier en daar in de volkswijken kiosken waren geplaatst, waar visch verkrijgbaar werd gesteld, zou het publiek daarvan wel gebruik hebben gemaakt, maar een bezwaar is, dat de menschen vaak heele afstanden naar den vischwinkel moeten loopen. Van de gelegenheid om telefonisch bestellingen te doen, kunnen alleen sommige gegoeden gebruik maken. Indien het Gemeentebestuur het werkelijk noodzakelijk achtte, dat het bedrijf bleef bestaan, al was het alleen als waarschuwende vinger, dan had het er meer voor moeten doen. Teneinde aan te tooneu van welk belang het is, dat deze vischwinkel, al is het in bescheiden vorm, blijft bestaan, verwijst spreker naar een artikeltje in »De Leidsche Post", een orgaan van den middenstand, waarin duidelijk naar voren komt, dat, als vandaag het vischbedrijf wordt opgeheven, morgen de prijzen zullen worden verhoogd. Spreker hoopt dan ook, dat er in den Raad een meerderheid te vinden zal zijn voor het instandhouden van den vischwinkel, waarvan nog steeds een heilzame preventieve werking uitgaat. De heer Deumer meent, dat, wanneer de gemeentelijke vischwinkel werd geëxploiteerd op dezelfde wijze als waarop een particulier dat zou doen, het verlies heel wat hooger zou zijn. Wat betreft de bewering van den heer Eerdmans omtrent de buitengewoon hooge prijzen, welke de middenstand maakt, indien die juist was, moest dat tot uitdrukking komen in de index-prijzen, welke door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden vermeld voor de kosten van noodzakelijk levensonder houd, en ook in de index-prijzen voor den groothandel. Vergelijkt men die prijzen van de laatste maanden, dan blijkt, dat er geen sprake is van het nemen van enorme prijzen door den middenstand. Dit laatste blijkt ook uit het groot aantal faillissementen, dat in het afgeloopen jaar is voorgekomen. De heer Coster vestigt er de aandacht op, waar o.a. de heer van Stralen gezegd heeft, dat er een vischwinkel in de volkswijken moet worden geplaatst, dat die winkel er geweest is, maar na een smartelijk lijden is overleden. De heer Dubbeldeman meent niet te mogen zwijgen, als allen over visch gaan meepraten. Als middenstander kan spreker uit ervaring oordeelen. Hij gelooft, dat de tegenstanders van den gemeentelijken vischwinkel zeer overdrijven. De relletjes komen niet alleen van de kleine middenstanders, zij worden opgezet door de grossiers, de menschen, die aan den vischatslag de visch opkoopen, met de hoop daaraan iets te verdienen. Het spreekt vanzelf, dat de consumenten het zoete winstje, dat door die lui gemaakt wordt, moeten betalen. Die grossiers zeggen tot de winkeliers, dat zij meer aan de visch kunnen verdienen, als die gemeentelijke winkel maar eerst weg is. Vele winke liers gelooven dat. Spreker weet, dat dit gezegd wordt, omdat toevallig zoo'n grossier bij hem te land is gekomen. Het staat vast, dat de winkeliers hun prijzen richten naar die van den gemeentelijken vischwinkel. Deden zij dat niet, dan zouden zij geen vischje meer verkoopen en heelemaal niets meer ver dienen. Wat Prof. Eerdmans gezegd heeft is niet heelemaal volledig. Het zijn niet in hoofdzaak de winkeliers, maar de grossiers, die de buitensporige winsten nemen. Spreker vindt het roekeloos om maar zonder meer de schuld op de winkeliers te werpen tusschen de fabrikanten, van wie Prof. Eerdmans zijn inlichtin gen kreeg, en de consumenten, staan de grossiers. Prof. Eerdmans had hetzelfde moeten doen wat Wibaut in Amsterdam gedaan heeft en zeggen: wij zullen trachten voor de winkeliers te koopen direct van de fabrikanten. De menschen, die tusschen winkeliers en fabrikanten zitten, moeten er uitgeknepen worden. De heer Reimeringer herinnert er aan, dat hij als hij in vorige jaren een lans brak voor het voortbestaan van den vischwinkel, steeds de mededeeling heeft laten voorafgaan, dat de beginselen van zijn partij zich in hoofdzaak richtten op vrijen handel, maar dat hij niet zulk een Prinzipiënreiter wilde zijn om goede dingen af te keuren. Wat betreft liet denkbeeld van den heer Eerdmans om propaganda te maken voor vreemde vischsoorten, een poging in die richting zou veel geld kosten, maar ten slotte niet slagen, omdat de volksmassa in Nederland die vreemde visch niet wil eten. Waar spreker verleden jaar het bestaan van den visch winkel heeft verdedigd, is niet te verwachten, dat hij een vurige voorstander zal zijn van de opheffing, maar naar aan leiding van het rapport, dat van den heer Stuurman is binnengekomen, acht hij zich verplicht te wijzen op den grooten teruggang in den omzet van den vischwinkel. Hij ontkent niet, dat de prijsnoteering, welke eiken dag in de courant wordt gegeven, haar nut heeft, maar, waar het bedrijf langzamerhand een tekort zal gaan opleveren, moet de Raad er ernstig over denken, of hij den winkel zal instandhouden of niet. Volgens den heer Groeneveld bemoeit spreker zich met den vischwinkel niet, maar, al komt spreker er niet eiken dag,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 5