234
DINSDAG 8 DECEMBER 1925.
oogenblik op dat gebied niets is te bereiken, dan vraagt
spreker den heer van Eek, hoe hij er toe komt te verlangen,
dat de andere Raadsleden in die richting zullen werken. De
heer Albarda had moeten zeggen: nu zullen wij hetgeen wij
jarenlang in de Gemeenteraden hebben gepropageerd eens
gaan toepassen
Spreker geeft den heer van Eek toe, dat hij de kapitaalsvlucht
voor Leiden van groot belang acht. Wie het wei meent met
de belangen van de gemeente en in het bijzonder met die van
de arbeiders, moet zooveel mogelijk zorgen, dat de menschen
met behoorlijke inkomens in Leiden kunnen wonen. De heer
van Eek meent het wel goed, als hij met zekere warmte in
zijn stem spreekt over de belangen der minderbedeelden,
maar hij moet daarnaar ook willen handelen.
De heer van Eek heeft, na er op gewezen te hebben, dat
spreker zich bij zijn intrede in den Raad als democraat had
aangediend, deze definitie van het woord «democraat" gegeven
een democraat is iemand met anti-kapitalistische gezindheid!
Die omschrijving was voor spreker nieuw, maar dat is in
elk geval de democratie, zooals de heer van Eek die ziet en
zooals hij die tot zekere hoogte hier in toepassing brengt.
Gisteren heeft de heer van Eek echter de theorie verkondigd,
dat iemand, die geroepen is een wet uit te voeren, moet
nagaan of de meerderheid er voor is en dat, als dat niet het
geval is, die wet niet moet worden uitgevoerd en dus geen
rekening behoeft gehouden te worden met de belangen der
minderheid. Dat is in lijnrechten strijd met de democratie
en moet leiden tot onderdrukking der minderheden. Spreker
stelt er prijs op democraat te zijn en dan heeft hij het alge
meen belang te dienen, niet dat van een zekere groep.
Degene, die het algemeen belang dient, is in sprekers oog
de beste democraat.
De heer van Eek zegt, dat men op het oogenblik heeft de
dictatuur van de bezitters; daartegenover wil hij stellen een
andere dictatuur: de dictatuur van het proletariaat.
Spreker heeft gisteren gezegd, dat in de voorstellen van
de S.D.A.P. niets sociaal-democratisch zit en thans veront
schuldigt de heer van Eek zich, wanneer er gezegd wordt,
dat hij wil de dictatuur van het proletariaat; hij zou daarvan
niet gesproken hebben. Als iemand optreedt met de pretentie,
dat hij is sociaal-democraat, dan mag spreker zeker aannemen,
dat hij ook de sociaal-democratische beginselen belijdt, en
dan moet spreker er toe komen om te zeggen: de heer van
Eek wil de dictatuur van het proletariaat.
Spreker wil noch het een noch het ander. Wanneer men
de belangen van de gemeente wil dienen, dan moet men niet
hebben de dictatuur van de bezitters en ook niet de dictatuur
van het proletariaat, maar dan moet betracht worden het
recht. Alleen wanneer men het recht tracht te dienen, dan
zal men komen tot een toestand, die zoowel voor de bezitters
als voor de arbeidende klasse bevredigend kan werken.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds 8£ uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering op
Dinsdag 8 December 1925, des avonds te 8£ uur.
Afwezig zijn de heeren Coster en van Rosmalen.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den
dienst 1926.
De heer van Stralen zal zich met het oog op den tijd in
zijn repliek in hoofdzaak bepalen tot beantwoording van het
geen aan zijn adres is gezegd door den Wethouder Sanders,
die zich er vooreerst over beklaagd heeft, dat spreker op
onaangename wijze het College zou hebben aangevallen ten
opzichte van de werkloozenzorg. Spreker is nu eenmaal gewoon
de dingen puntig te zeggen, ten deele een kwestie van tem
peramenten ten deele een gevolg van de omstandigheid, dat
hij in verband met het onderwerp, dat hij behandelt, in aan
raking komt met toestanden, welke bitterheid bij hem moeten
wekken, terwijl hij weet, dat in den Raad in de overgroote
meerderheid der gevallen aan zijn stem geen gehoor wordt
gegeven.
De heer Sanders heeft zich trouwens ook niet op aangename
wijze tegenover spreker uitgelaten. Hij heeft spreker onder
meer beschuldigd van misleiding van de werkloozen, en
daaraan heeft de heer Oostdam zeer welwillend toegevoegd,
dat spreker de werkloozen ophitst. Dit zijn ook niet bepaald
vriendelijke uitdrukkingen en bovendien onjuist.
Spreker heelt zich aan ophitsing noch aan misleiding der
werkloozen schuldig gemaakt. Spreker trekt zich van de
ellende in sommige kringen der arbeidersbevolking misschien
iets meer aan dan de andere heeren, waarschijnlijk omdat
hij daarmede meer van nabij in aanraking komt, maar dat
geeft niemand het recht om aan spreker dergelijke verwijten
toe te voegen.
Spreker heelt gisteren een geval aangehaald om daarmede
de schrielheid en hardheid van het Burgerlijk Armbestuur
te demonstreeren. De Wethouder heeft de juistheid van het
geen spreker heeft medegedeeld niet ontkend, maar heelt
betoogd, dat het Burgerlijk Armbestuur in deze geen schuld
treft. Naar spreker meent, ligt hier wel degelijk de schuld
bij dat college.
De Wethouder heeft de veronderstelling geuit, dat het betrof
iemand, die niet de noodige werklust bezat, waardoor het
Burgerlijk Armbestuur' genoodzaakt was om hem door ont
houding van steun of het geven vaneen zeer minieme ondersteu
ning tot werken te dwingen, maar dat is onjuist. Deze persoon
is een zeer werkzaam menschhij heeft zijn leven lang gearbeid
hij is 18 jaren achtereen bij één patroon geweest en eenige
jaren geleden is hij werkloos geworden. Van dien tijd af heeft hij
moeten sukkelen en heeft hij aan den lijve gevoeld wat het zeggen
wil afhankelijk te zijn van het Burgerlijk Armbestuur.
De Wethouder heeft de houding van het Burgerlijk Arm
bestuur verdedigd door te wijzen op de langdurige werkloos
heid van den man, wat er op zou wijzen dat hij niet de
noodige lust tot werken zou bezitten, maar reeds enkele
jaren geleden, toen deze man werkloos werd, is hij door het
Burgerlijk Armbestuur op dezelfde wijze behandeld en dat
heeft den stoot gegeven tot de wanhoopsdaad, welke zijn
vrouw de vorige week beeft willen plegen. Toen reeds bedroeg
de ondersteuning van het gezin 5.
Spreker wil nog even mededeelen, dat het Burgerlijk
Armbestuur indertijd den man een betrekking heeft bezorgd
bij een warmoezier, welke hij gedurende vier zomermaanden
heelt waargenomen en waarin hij 8.per week verdiende,
terwijl hij van 's morgens 4 uur tot des avonds moest
werken. Van dien tijd dateert de ellende in het gezin. Toen
dat werk was afgeloopen, werd de man weer ondersteund en
bedroeg die steun f 5.Spreker is er door bemiddeling van
de Steuncommissie, bij welke de man inmiddels was ingedeeld,
in geslaagd den steun te verhoogen tot 12.en toen waren
de menschen beslist tevreden. Na een jaar werd de man
echter weer verwezen naar het Burgerlijk Armbestuur en
toen hij thuis kwam met de mededeeling, dat zijn onder
steuning weer zou bedragen f 5.en hij zich tot de werk
inrichting moest wenden, heeft de vrouw, die zich de ellende
van vroeger herinnerde, gepoogd de meergenoemde wanhoops
daad te plegen.
De Wethouder heeft den man verweten, dat bij verzwegen
heeft dat hij een gebrek had, en gezegd, dat de man invalide
was en niet bij de Steuncommissie thuis behoorde. Dit laatste
is niet juist, want de man is 51 jaar oud en heeft slechts
een breuk. Tot drie keer toe heeft de man getracht opgenomen
te worden in het ziekenhuis om zich van die breuk te laten
genezen, maar steeds is hij wegens plaatsgebrek teruggewezen.
Spreker juicht het toe, dat de man nu door tusschenkomst
van het Burgerlijk Armbestuur spoedig zal worden opge
nomen. Den man kan men niet verwijten, dat hij het gebrek
heelt verzwegen, want, had hij dat niet gedaan, dan zou hij
reeds een jaar tevoren door het Burgerlijk Armbestuur met
5.zijn afgescheept.
Spreker is blij, dat deze zaak een goede wending beeft
genomen en dat na hetgeen de vorige week is gebeurd het
steunbedrag is verhoogd tot f 12.Men denke niet, dat
spreker heeft overdreven, want hij heelt het gezin in een
allertreurigsten toestand aangetroffen. De vrouw, die een week
te bed had moeten liggen, vroeg hem met de handen saam
gewrongen of zij nu toch die ƒ10.per week mocht houden I
Spreker hoopt, dat de Wethouder zal willen toezeggen, dat
dit gezin nu in het vervolg behoorlijk verzorgd zal worden.
De Wethouder heelt in dit verband nog gesproken over
den heer Oostveen, diein het Elurgerlijk Armbestuur uitstekend
op zijn plaats is en daar de zaken van verschillende kanten
weet te bekijken.
Spreker erkent, dat de heer Oostveen, aan wiens qualiteiten
en menschelijke eigenschappen hij niet tekort wil doen, in
een aantal individueele gevallen opgekomen is vooi menscheu,
die zijn hulp noodig hadden, maar het bezwaar is, gelijk de
heer van Eek in de vergadering van 30 November uiteengezet
heeft, dat de heer Oostveen het verkeerde stelsel, dat het
Burgerlijk Armbestuur toepast, voor zijn rekening heeft
genomen. Intusschen zal zonder twijfel de opvolger van den
heer Oostveen, de heer Vallentgoed, in niet mindere mate
blijken te zijn de man op de goede plaats met een warm
hart voor menschen, die het noodig hebben.
De Wethouder is zoo goed als niet ingegaan op de door
spreker genoemde feiten, waaruit blijkt, dat het Leidsche
Gemeentebestuur de zorg voor de werkloozen wat al te ambtelijk
opvat en niet verder wil gaan dan de Rijksregeling, terwijl
men elders toch wel kans ziet om meer te doen.
De heer Mulder heeft gesproken over de sneeuwopruiming
en tot een aantal werkloozen het verwijt gericht, dat zij
werkschuw zouden zijn, omdat zij of in het geheel niet
opgekomen zouden zijn öt veel te laat. Men doet echter zeer