DINSDAG 8 DECEMBER 1925. 243 De beraadslaging wordt gesloten en volgnr. 255 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr.256, luidende: nKosten van ge meentelijke zweminrichtingen5112. De heer Baart heeft in de sectie's ter sprake gebracht de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de zweminrich ting »de Zijl", en tot zijne verbazing hebben Burgemeester en Wethouders geantwoord, dat een werkweek van 66 uren niet zoo lang is. Welke arbeider, in dienst van de gemeente, heeft op dit oogenblik nog zulk een werkweek? Verder missen deze arbeiders den vrijen Zaterdagmiddag en vacantie. Deze personen zijn in dienst van 1 Mei tot 1 October en in die maanden wordt hun geen gelegenheid gegeven om eenige vacantie te nemen. De arbeidsvoorwaarden voor dit personeel behooren ge regeld te worden naar den maatstaf, welke algemeen geldt voor de arbeiders, in dienst van de gemeente. Er is gezegd, dat, toen deze personen belast waren met het toezicht in de zweminrichting aan den Heerensingel, de arbeidsweek 55 uren bedroeg, maar toen hadden zij een vrijen Zaterdagmiddag, en nu bedraagt de werkweek 66 uren zonder vrijen Zaterdagmiddag. Er komt bij, dat deze men- schen des avonds om 8 uur niet gereed zijn; dan houden zij op verzoek der vereeniging nog gedurende eenigen tijd toezicht op het zwemmen, zoodat de werkweek zeker de 70 uren overschrijdt. Bij een werkweek van 70 uren komen deze menschen tot een loon van 58 cent per uur, wat 2 cent minder is dan het minimum-loon voor de laagste loongroep. Het is noodig om met het bestuur van de inrichting te overleggen wat in deze gedaan zou kunnen worden. Elders is bij dergelijke inrichting ingevoerd het tweeploegenstelsel, zoodat de menschen afgelost kunnen worden. Hier is dat niet het geval. Die menschen doen hier van 's morgens tot 's avonds aan één stuk dienst en toch is er bij een weinig goeden wil van de zijde van het Gemeentebestuur wel een regeling te treffen, waardoor die menschen datgene krijgen, waarop zij recht hebben, nl. een niet langere werkweek dan voor het overige gemeente-personeel geldt, de gelegenheid om vacantie te kunnen nemen op den daarvoor aangewezen tijd en niet na afloop van het zwemseizoen en een vrijen Zaterdagmiddag. Spreker zal geen voorstel doen, maar hij hoopt, dat Burge meester en Wethouders de zaak zullen bespreken met het bestuur van de zwemvereeniging »De Zijl". De heer Wilbrink spreekt er zijn verbazing over uit, dat de heer Baart pleit voor het treffen van een vacantie-regeling voor menschen, die als seizoen-arbeiders gedurende vier maanden per jaar in gemeentedienst zijn. Die menschen zijn voor die vier maanden, gedurende het zwemseizoen, aange wezen voor de zwemplaats en nu wil de heer Baart hun tijdens dat seizoen hun vacantiedagen geven. Bovendien vraagt de heer Baart voor die menschen een vrijen Zaterdag middag. Wil de heer Baart de zweminrichting dan sluiten op Zaterdagmiddag? De heer Baart voegt spreker toe, dat de bedoeling is hun een vrijen middag per week te geven. Ook daarvoor voelt spreker niets, want die menschen hebben niet dag in dag uit, week in week uit arbeid te verrichten. Van inspannend werk is dus geen sprake en er komen zooveel vacantiedagen voor in dien zin, dat zij weinig of niets te doen hebben, dat zij geen extra ontspanning noodig hebben. Spreker kan zich dus met het betoog van den heer Baart niet vereenigen. De heer Mulder begrijpt niet, dat de heer Baart wederom over deze zaak heeft gesproken. Zooals hem bekend kan zijn, is deze kwestie met die menschen besproken, behandeld en op bevredigende wijze geregeld. De heer Baart moet niet spreken van 66 uur per week werken, want hij weet ook wel, dat, terwijl het badseizoen vier maanden duurt, er slechts twee drukke maanden zijn en daartusschen nog dagen loopen, dat die menschen weinig te doen hebben. Zij vermoeien zich heusch niet en zij zouden nog best eenige uren langer kunnen werken zonder dat het hen zou hinderen. De heer Baart beklaagt zich er over, dat die menschen in den zomer geen vacantie krijgen, maar op de gemeente secretarie zitten ambtenaren, die alleen in den winter hun vacantie kunnen nemen, omdat er op andere tijden geen gelegenheid voor is. De menschen, over wie de heer Baart spreekt, kunnen hunne vacantie ook krijgen, maar niet in de zomermaanden. Ook hebben zij een toelage van ƒ2.70 per week. Inderdaad blijven deze menschen nog na 8 uur 's avonds om toezicht uit te oefenen op het zwemmen, maar dat doen ze uit liefhebberij en dat legt hun ook geen windeieren. Het is te beschouwen als seizoenarbeid; den Zondag echter hebben deze menschen vrij. Burgemeester en Wethouders zeggen in de Memorie van Antwoord, dat het beter zou zijn, indien, nu de zwemin richtingdoor een particuliere vereeniging wordt geëxploiteerd, het personeel ook in dienst van die vereeniging kwam. Dan heeft de gemeente er niets mede te maken. De heer Baart blijft erbij, dat jegens deze menschen een onrechtvaardigheid begaan wordt, als men hen 66 uren per week laat werken. Wat betreft de bewering, dat de tegenwoordige regeling getroffen zou zijn in overleg met de menschen zelf, de orga nisatie, waarbij zij aangesloten zijn, heeft aan Burgemeester- en Wethouders het verzoek gericht om in de arbeidsvoor waarden van deze menschen verandering te brengen, en spreker kan dus niet aannemen, dat de tegenwoordige regeling ingevoerd is met volledige instemming van die menschen. Er wordt ook gezegd, dat het niet zulke gewichtige arbeid is, dien deze menschen verrichten, maar spreker heeft wel eens een kijkje genomen in de zweminrichting op drukke dagen, en hij kan verklaren, dat zij een zeer inspannenden arbeid te verrichten hebben, omdat scherp toezicht geboden is en zij groote verantwoordelijkheid hebben. Spreker dringt er dus nogmaals bij het College op aan om deze aangelegenheid in ernstige overweging te nemen. De beraadslaging wordt gesloten, waarna volgnr. 256 zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot Woensdag 9 December 1925, des namiddags te 2 uur. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 17