MAANDAG 7 DECEMBER 1925. 209 en weer reeds besproken zijn en die door den Raad vroeger voor het overgroote deel reeds zijn afgewezen. De taak, die de sociaal democraten hier hebben te vervullen, de noodzakelijkheid om hunne denkbeelden in den Baad te verdedigen en op den voorgrond te stellen, is dezelfde ge bleven als vroeger. Die taak bestaat in het beschermen van de groote massa der bevolking tegen de demoraliseerende invloeden van de maatschappelijke omstandigheden, waar onder men leeft en in het zooveel mogelijk bevorderen van maatregelen, welke gaan in de richting van het socialisme, voorzoover noodig ook gesteund door de actie van het proletariaat buiten den Raad. Het kan niet anders, of de behandeling van de begrooting gaat voor een groot gedeelte buiten de gemeente-begrooting om. Men heeft spreker deze uitlating wel eens kwalijk genomen, maar zijn groote bezwaar tegen deze begrooting is niet om hetgeen er in staat, maar om hetgeen er niet in staat. Daardoor moet spreker voort durend zaken te berde brengen, die niet in de begrooting vermeld staan. Dit alles heeft geen waarde voor hen, die meenen, dat de toestand, zooals die nu is, ten minste den eersten tijd zoo zal blijven, dus voor de maatschappelijk onge- loovigen, maar wel voor hen, die aan de mogelijkheid van betere maatschappelijke toestanden gelooven, de maatschap pelijk geloovigen. De sociaal-democraten vinden alles, wat in den Raad gebeurt, nu ook niet even belangrijk; zij moeten dit geduldig aanzien en aanhooren, maar zij moeten zich dan ook het recht reserveeren om éénmaal in het jaar principieel hun standpunt uiteen te zetten. Doen wij het terloops ook bij andere gelegenheden, dan zegt onder anderen ook het voor neutraal doorgaande sLeidsch Dagblad" dat de politiek er wederom bijgehaald wordt. Maar dat spreekt toch van zelf, want de socialisten willen een socialistische gemeente politiek, de bourgeoisie een kapitalistische. De bourgeoisie hoort niet gaarne spreken over de moge lijkheid van andere maatschappelijke toestanden, daar zij dan haar bevoorrechte positie zou verliezen. Op het oogenblik tracht zij door bezuiniging de kapitalistische grondslagen der maatschappij in stand te houden. Handelde de gemeente anders en hield zij niet vooral rekening met de eischen der bezuiniging, dan zou de bezittende klasse hare bevoorrechte positie niet kunnen behouden. Spreker erkent, dat er armoede en gebrek is en dat er bezuinigd moet worden; over het algemeen is de kapitalistische maatschappij een armoedige maatschappijmaar men moet die bezuiniging zoeken daar, waar overvloed is en waar dus te bezuinigen valt. Over het algemeen valt er in het gemeentelijk beheer niet veel te bezuinigen. Bovendien moest juist in tijden van groote ellende de sociale taak van de overheid uitgebreid worden, en er is alle reden om de gegoede particulieren zooveel mogelijk door belastingen te treffen. De overheid moet kunnen beschikken over de rioodige middelen om hare taak in dezen tijd naar behooren te vervullen, terwijl juist flinke belasting van de gegoeden dezen kan dwingen tot bezuiniging. Nu is het merkwaardig, dat de aandrang tot bezuiniging juist komt van den kant van degenen, die zelf moesten be zuinigen. Men hoort het niet uit den kring van de arbeiders. Men kan zich niet bepalen tot een zich verzetten tegen dat algemeene streven naar bezuiniging; men moet ook werkzaam zijn aan de verbetering van den algemeenen toestandmen moet werken in het belang van den opbouw van het socialisme. Wat hebben de sociaal-democraten aan <e voeren tegen de bezuinigingsleuze? Door bezuiniging kan men alleen verkrijgen, dat de ellende niet grooter wordt. Bezuiniging op zich zelf brengt niets voort, doch kan alleen bereiken een andere verdeeling van middelen tusschen inge zetenen en Overheid. Betalen de minder gegoeden daardoor minder belasting, dan is de bezuiniging goedwordt er door belet om beslag te leggen op den overvloed van de rijken, dan is zij slecht. Deze begrooting is de consolidatie van de bezuinigingspolitiekde kapitalisten worden gespaard en de groote volksbelangen verwaarloosd. Tegenover dit negatieve werk stelt spreker de positieve leuze van de welvaartspolitiek. De gemeenschap moet opkomen voor de stoffelijke, geestelijke en zedelijke belangen van de bevolking, overal waar de enkeling machteloos staat. Het terrein, dat de gemeenschap moet betreden, is eindeloos. De stoffelijke armoede zal verminderen en verdwijnen door ver meerdering van het voortbrengend kapitaal als hulpmiddel bij den arbeid en door vermeerdering van de bestaansmiddelen. Dit alles kan alleen geschieden door productieven arbeid. Het is dan ook in de eerste plaats de taak van den Staat, maar daarnaast ook die van de gemeente, om de totstandkoming van productieve overheidswerken te bevorderen. Moreele en economische eischen wijzen denzelfden weg aan. Het kapitalisme rekent te veel met cijfers en let niet op de menschen zelf, behoudens enkele sympathieke uitspraken in anderen zin. Spreker citeert als voorbeeld daarvan Minister Aalberse in zijn goeden tijd, bij de indiening van de Arbeidswet 1919. Productief werk heft niet alleen op de economische ellende maar behoedt ook voor verdere geestelijke inzinking. De rijkdom van een volk bestaat niet alleen in stoffelijke goederen; ook geestelijke eigenschappen hebben economische waarde. Lage loonen, lange arbeidsdagen, het langs de straat slenteren van werkloozen bederven de geestelijke gesteldheid; en juist in dezen tijd is er geen belangrijker taak voor de gemeente dan om te zorgen voor de opheffing, ook de geestelijke opheffing van allen, die door de omstandigheden in elk opzicht worden ter neer geslagen. De gedwongen werkloosheid van een deel der arbeiders en de vrijwillige werkloosheid van een deel der bezittenden beteekenen economische schade voor de maatschappij. Bij het werk, dat de overheid op touw zet, moet natuurlijk het nut ervan op den voorgrond staan. Ook de gemeente heeft in deze een taak te verrichten, omdat zij zooveel dichter staat bij de ingezetenen, wier belangen hierbij in hooge mate betrokken zijn. In dit verband doet spreker een beroep op een uitlating van den president van de Nederlandsche Bank, Mr. Vissering, dat het volkomen gerechtvaardigd is voor Staat en gemeente om te leenen voor werken, die productief zijn, die in staat zijn om den economischen toestand te verbeteren. De gemeente heeft op dit stuk een belangrijke taak te vervullen. Zij moet er krachtig toe medewerken om de bestaans zekerheid der ingezetenen, voor zoover die in de kapitalistische maatschappij mogelijk is, te waarborgen, omdat alleen wanneer er bestaanszekerheid is een normale maatschappij mogelijk is. Spreker wil even aanstippen wat gedaan zou moeten worden. Eenigen tijd geleden is er in een rapport van den Hoofd inspecteur van de volkshuisvesting op gewezen, dat thans in ons land en waarschijnlijk ook wel te Leiden meer krotten zijn dan in 1901. Welk een ruim arbeidsveld ligt hier niet voor de gemeente openDoor krachtig den bouw van goede arbeiderswoningen, welke door de arbeiders te betalen zouden zijn, ter hand te nemen, zou de gemeente kunnen komen tot opruiming der krotten. De gemeente heeft een belangrijke taak te vervullen bij den aanleg van wegen, het dempen van slooten, snelle uit voering der rioolplannen. Zelfs buiten de gemeente kan zij werk verschaften. Spreker wijst op Dordrecht, welke gemeente voor een belangrijk gedeelte betrokken is bij de voorgenomen drooglegging van den Biesbosch. Dordrecht beoogt daarmede zoowel vermeerdering van vruchtbaren grond als werkver schaffing. Men zou de werkloozen zelfs aan het kleerenmaken en schoenmaken kunnen zetten en de aldus vervaardigde artikelen ter beschikking stellen van het Armbestuur. Verder heeft de gemeente te zorgen voor een goede werk- loozenzorg, voor verbetering van het volksonderwijs, voor goede arbeidsvoorwaarden en voor het bevorderen van de geestelijke opvoeding van de bevolking door financiëelen steun voor goede muziek, tooneeluitvoeringen, enz. Van dit alles, van eenig bepaald doel blijkt uit deze begrooting nagenoeg niets; indien er iets belangrijks gebeurt, gaat het buiten de begrooting om. De Raad moet afwachten wat hem met mond jesmaat wordt toebedeeld; van een systematische opvatting omtrent taak en plicht van het Gemeentebestuur blijkt uit deze begrooting niets; zij dient alleen om de zaken gaande te houden en het kapitalisme in stand te houden. Spreker wenscht nu enkele speciale punten op den voor grond te stellen. Wat de inkomstenbelasting betreft, deze werd eerst proportioneel geheven. Later zijn de denkbeelden daaromtrent veranderd en zijn de gemeentebesturen, enkele achterlijke uitgezonderd, er toe overgegaan rekening te houden met de draagkracht en heeft men een zekere progressie inge voerd. De groote ellende van een belangrijk gedeelte van de bevolking dwingt thans een forscheren weg in te slaan dan het invoeren van gewone progressie alleen. De hardheid van het kapitalisme moet worden weggenomen door de sociale politiek van de Overheid en het geld daarvoor moet opge bracht door de gegoeden. Die leus moet luiden, dat iedereen verplicht is om zooveel belasting te betalen als van hem gevergd kan worden zonder dat zijn behoorlijke levensstaat in gevaar wordt gebracht. In die richting moet men werk zaam zijn. Spreker heeft nu een voorstel gedaan om te trachten eenige verlichting te brengen in de belastingaanslagen van hen, die daardoor het meest gedrukt worden. Dat voorstel is ingekleed in een vorm, die zoo ontzaglijk bescheiden is, dat spreker zich er eigenlijk eeriigszins over schaamt, maar spieker heeft dat gedaan, om het in elk geval aan degenen, die iets gevoelen voor verbetering van het belastingstelsel, mogelijk te maken er voor te stemmen. Iedereen zal toch betreuren en het onmenschelijk vinden, dat, waar er een tekort is, waarin de overheid eigenlijk zou moeten bijpassen, de overheid het geld nog weghaalt. Verder wordt in het voorstel gevraagd een onderzoek door Burgemeester en Wethouders naar de gevolgen van een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 3