220
MAANDAG 7 DECEMBER 1925.
zien.en welke dingen het Gemeentebestuur tot zijn taak zal
rekenen, hangt af van den stand van hgt oogenblik in den
gemeentelijken klassenstrijd, van de verhouding tusschen de
macht der bezittende klasse en die van de arbeiders.
Spreker beschouwt het als zijn taak om de arbeiders te
laten zien wat ontbreekt; om'hen aan te sporen om zelf de
dingen ter hand te nemenom te laten zien dat het kapi
talisme, zooals duidelijk blijkt uit de woorden van deheeren,
die de gemeentekas verdedigd hebben, tenslotte al die dingen
niet verdraagt, en dat alle eischen, door sprekers partij ge
steld, juist daarom beteekenis hebben, omdat ze het kapita
lisme tot een onmogelijkheid maken. Maar dan gaat men niet
over rechtvaardigheid spreken.
Spreker zit hier niet, zooals de heer Dubbeldeman zegt,
om veel te bereiken. De heer Dubbeldeman bereikt evenmin
iets; hij bereikt alleen, dat bij de arbeiders de illusie aange
kweekt wordt, dat er hier wel wat te bereiken zou zijn, en
daartegen moet spreker in de eerste plaats opkomen.
De heer van Eek heeft gesproken over het optreden door
de gemeente tegen de Regeering waarvoor spreker ten
sterkste is en heeft in dat verband ook gesproken over
den band tusschen het Gemeentebestuur en de ingezetenen,
maar de vraag is: welk gedeelte van de ingezetenen? Het
Gemeentebestuur is de vertegenwoordiger van de bezittende
klasse, en de Regepring, tegen welke het Gemeentebestuur
dan zou moeten optreden, vertegenwoordigt precies dezelfde
klasse. Hoe zou er bij die verhouding sprake kunnen zijn
van een flink optreden van het Gemeentebestuur tegen de
Regeering? Neen, de arbeiders moeten opgewekt worden om
te zorgen, dat er een ander Gemeentebestuur komtzij moeten
zelf het bestuur der gemeente in handen krijgen en eerst
dan kan tegen de Regeering opgetreden worden.
Er is wel als bezwaar aangevoerd dat, als hier gedaan zou
worden wat de Regeering niet goed vindt, het Gemeentebe
stuur dan financieel aansprakelijk zou zijn, maar dat zou te
ondervangen zijn, door het Gemeentebestuur te doen bestaan
uit menschen, op wie niets te verhalen is.
Intusschen, dit is natuurlijk toch eenigszins een schermen
in de lucht. De arbeiders moeten gewezen worden op het
vormen van een arbeidersregeering, niet als iets wat zij met
het stembiljet kunnen verwezenlijken maar als iets waai toe
een forsch optreden, een gebruik maken van de geheele macht
van hun aantal en van de massale werkstaking noodig zou zijn.
Wanneer men vraagt, of de vooruitzichten daarvoor nu
eigenlijk wel gunstig zijn, dan moet spreker de arbeiders
opwekken om iels verder te zien dan naar Holland. Dan
zullen zij zien, hoe dit jaar weder de val van het kapitalisme
zich met de duidelijkste teekenen heeft aangekondigd.
Zoo valt te wijzen op het buitengewoon belangrijke feit, dat
de waarheid omtrent Rusland tot de arbeiders in alle landen
van Europa op groote schaal begint door te dringen en b.v.
in Engeland reeds honderdduizenden heeft bereikt, dat ver
schillende georganiseerde arbeiders uit Zweden, uit België
en uit andere landen, die er heen zijn geweest, daarvan ver
slag hebben uitgebracht en dat ook in Nederland die waarheid
begint door te dringen, welk feit voor de revolutie voor de
arbeiders de beste vooruitzichten opent.
Het tweede feit, dat van buitengewone beteekenis moet
worden geacht, en dat aan de Engelsche Regeering het sein
heeft gegeven om op krachtdadige wijze, in strijd met de
traditie van de Engelsche bourgeoisie, tegenover de communisten
op te treden, is hetgeen in China gebeurt, waarin men een
symptoom kan zien van hetgeen in heele en halve koloniale
landen in de wereld plaats heeft en b.v. het Nederlandsche
kapitalisme op Java in zijn grondslagen bedreigt. Er gebeuren
daar dingen, welke in Engeland op de juiste waarde worden
geschat en waardoor het kapitalisme op dusdanige wijze wordt
ondergraven, dat men kan zeggen, dat hetgeen daar plaats
heeft voor de arbeiders van veel meer belang is dan bijv.
het verdwijnen van de Duitsche monarchie. De arbeiders
behoeven niet te vertwijfelen, al hebben zij enkele jaren gezeten
in het hoekje, waar de slagen vielen. Het kapitalisme gaat
met rasse schreden zijn ondergang tegemoet en de arbeiders
moeten zich met groote kracht daarop voorbereiden, opdat
zij niet overvallen worden door de groote gebeurtenissen,
welke eiken dag kunnen losbreken.
De heer Baart kan zich niet aansluiten bij den lof, door
andere Raadsleden aan Burgemeester en Wethouders toe
gezwaaid. Het voorstel tot stichting van een personeel-reserve,
door hem opnieuw aan de orde gesteld, dateert van Juli 1921.
Van voortvarendheid is bij het College dus geen sprake,
integendeel, het verstaat de kunst om verbeteringen voor de
arbeiders zoo lang mogelijk achterwege te houden. Burge
meester en Wethouders hebben zich totdusverre van deze
zaak niet veel aangetrokken en spreker is overtuigd, dat,
indien de Raad zich thans niet met zijn voorstel vereenigt,
voorloopig van het vormen van een personeel-reserve niets
zal komen.
Geruimen tijd geleden is voor de bij de gemeente in dienst
zijnde arbeiders een wachtgeldregeling in het leven geroepen
en wat is daarvan terecht gekomen
Die regeling is van dien aard geweest, dat op den dag, dat
het wachtgeld ten einde liep, deze menschen werden ont
slagen en dat zij verder aan den kant zijn blijven staan.
Het gaat niet aan, dat men zich van al die menschen, die
jaren in dienst van de gemeente geweest zijn en op wachtgeld
gesteld zijn geworden, niets meer aantrekt. Het ligt voor de
hand, dat zij in de eerste plaats in aanmerking komen om
te werk gesteld te worden als zich voor hen geschikte werk
zaamheden voordoen. Dit gebeurt echter niet; vriendjes en
kennisjes worden tewerkgesteld en degenen, die op wacht
geld gestaan hebben, blijven er buiten.
Indien men een personeel-reserve had, dan zou men kunnen
bereiken, dat die personen in de eerste plaats weder aan het
werk gezet zouden worden.
Onlangs is het voorgekomen, dat aan de Centrale twee
peisonen van 18 a 19 jaar noodig waren. Bij die gelegenheid
heeft men om die plaatsen te vervullen niet gezocht onder
de menschen, die reeds vroeger in dienst geweest waren
men heelt twee anderen aangenomen, die veimoedelijk weder
zullen afvloeien en op straat zullen komen te staan, als deze
een leeftijd van 21 jaar hebben bereikt.
Deze zaak heeft reeds meermalen een punt van bespreking
uitgemaakt, zelfs met de Directie, die zich echter op het
standpunt heeft geplaatst, dat het voor haar zoo moeilijk was
om daarin verder een beslissing te nemen.
Het is een gemeentebelang, dat de menschen, die reeds
jaren in dienst zijn geweest, het eerst in aanmerking komen
om weder een plaats in gemeentedienst te krijgen.
Burgemeester en Wethouders meenen, dat deze zaak aan
de orde gesteld zal moeten worden wanneer het Algemeen
Werklieden-Reglement zal géwijzigd worden. Dit heeft spreker
nog ongeruster gemaakt, daar men al sinds jaren vernomen
heeft, dat men bezig is aan de wijziging van het Werk
lieden Reglement, terwijl daarvan tot nog toe niets ge
komen is.
Spreker ziet deze zaak het liefst gesteld in handen van het
georganiseerd overleg, vooreerst omdat dan de arbeideis er
eenige medezeggenschap in krijgen en in de tweede plaats
omdat de organisaties, die in deze eenigermate deskundig zijn,
aangezien in enkele plaatsen van ons land reeds een dergelijke
maatregel is getroffen, Burgemeester en Wethouders met het
oog op het uit te brengen praeadvies een ter zake kundige
voorlichting kunneu geven.
Spreker acht, in tegenstelling met den heer Heemskerk, zijn
voorstel hier wel degelijk op zijn plaats. Teneinde te voor
komen, dat het misschien nog vier jaar zal duren, alvorens
de zaak aan de orde zal worden gesteld, is het gewenscht, dat
de Raad vandaag tot Burgemeester en Wethouder s het verzoek
richt om haar in het georganiseerd overleg te brengen.
Burgemeester en Wethouders zeggen wel, dat het in de
bedoeling ligt deze zaak bij de algemeene wijziging van het
werkliedenreglement te berde te brengen, maar dat beteekent
nog geenszins, dat zij in de eerstvolgende vergadering van
het georganiseerd overleg aan de orde zal worden gesteld,
vooral als men bedenkt, dat het vier jaar heeft geduurd, al
vorens men de zaak weer eens heeft opgediept.
Spreker heeft een schrijven vóór zich, waarin de heer
Reimeringer zegt, dat hij, wat hem persoonlijk betreft, spoed
zal betrachten, maar, waar diezelfde Wethouder herhaaldelijk
heeft verklaard, dat de zaak uiterlijk binnen drie maanden
aan de orde zou komen de laatste toezegging in dien zin
is van een jaar geleden gelooft spreker niet, dat dit onder
werp de bijzondere aandacht van Burgemeester en Wethouders
heeft en het 't College er alleen om te doen is de zaak op de
lange baan te schuiven.
Waar zoowel in Amsterdam, dat hier zoo vaak als voorbeeld
wordt aangehaald, als in den Haag een personeel-reserve is
ingesteld, is het gewenscht en noodzakelijk ook te Leiden
daartoe over te gaan. Omdat men hier voortdurend bezig is
te reorganiseeren en het gevolg daarvan kan wezen, dat er
verschillende menschen op wachtgeld worden gesteld, terwijl
het anderzijds zeer goed mogelijk is, dat in verschillende
takken van dienst menschen moeten worden aangesteld, vraagt
spreker nogmaals of het niet van het grootste belang is, dat
zoo spoedig mogelijk tot de stichting van een personeel-reserve
wordt overgegaan.
Spreker kan dan ook niet instemmen met den lof, hier
aan Burgemeester en Wethouders gebracht voor hunne voort
varendheid. Integendeel meent spreker, dat Burgemeester en
Wethouders op dit stuk in hun taak tekort geschoten zijn.
Als het gaat om verslechteringen in te voeren, dan heeft
men zooveel tijd niet noodig; toen het ging om verhooging
van pensioenpremie, was men in 14 dagen gereed; maar nu
het betreft een behoorlijke regeling, zooals die in 1921 door
den heer van Eek is voorgesteld, heeft men allen tijd en
tracht men de zaak op de lange baan te schuiven.