MAANDAG 7 DECEMRER 1925. 219 is de toestand nog ongunstiger geworden. Spreker begrijpt niet welke buitengewone bezwaren in Nederland bestaan tegen de oprichting van de eenheidsschool, zooals men die in Italië en Frankrijk vindt. De Voorzitter voegt spreker toe, dat in Italië en Frankrijk heel wat meer analphabeten zijn dan hier te lande, maar dat kan nooit komen, doordat het onderwijs daar slechter is. Dat is een gevolg van het niet bestaan van den leerplicht en van het feit, dat bijvoorbeeld in Frankrijk op het platteland, dat dun bevolkt is, de scholen vaak zoo ver verwijderd zijn, dat zij niet bezocht kunnen worden. Trouwens, de ontwikkeling in die landen staat in het algemeen niet zooveel achter bij die hier te lande. De eenheidsschool is mogelijk zonder op groote practische bezwaren te stuiten. Zij zou ongetwijfeld voor de kinderen van de bezittende klasse wel eenige stoornis in het onderwijs meebrengen, maar er staat tegenover, dat de prikkel van den omgang met kinderen uit geheel andere milieu's, die geheel andere begrippen meebrengen, en de wisseling van inzichten, welke daarvan het gevolg is, onvermijdelijk zijn om de op leiding van de arbeiderskinderen in den kortst mogelijken tijd te brengen waar zij wezen moet. In dit verband wijst spreker er op, dat naar hij meent er in hooge mate met twee maten gemeten wordt wat betreft de toelating tot verschillende scholen. Spreker heeft meer malen vernomen, dat wat betreft kinderen, die willen over gaan van een der vroegere le klasse scholen naar een van de vroegere 2e klasse scholen, gevraagd wordt een verklaring van den onderwijzer, dat zij het onderwijs op de U.L.O. school met vrucht,kunnen volgen. Daarentegen wordt op de school, welke voorbereidt tot Gymnasium en Hoogere Burgerschool, elk kind toegelaten, waarvan de ouders beweren dat het bestemd is om het onderwijs op Gymnasium of Hoogere Burgerschool te volgen. Spreker heeft op een ouderavond wel eens kunnen vernemen van een hootd der school, dat op die school kinderen waren, die nooit Gymnasium of Hoogere Burgerschool zouden bezoeken, maar eerder op de school voor achterlijke kinderen thuis behoorden. Men zegt wel, dat ook op die opleidingsschool kinderen gaan van nederige afkomst, maar dat is voor spreker niet de maatstaf; de maatstaf is, dat spreker niet hoort, dat aan kinderen uit de bezittende klasse ooit de toegang tot die school geweigerd wordt, omdat zij het onderwijs daar niet kunnen volgen, en dat zij verwezen worden naar een school, opleidende voor het 7e leerjaar. Eerst dan zou men kunnen zeggen, dat het karakter van standenschool langzamerhand gaat verdwijnen. Intusschen erkent spreker, dat onder de tegenwoordige omstandigheden het gevolg van dergelijk optreden alleen zou zijn, dat zulke kinderen onmiddellijk naar een bijzondere school, opleidende voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool, zooals men er nu een in het Noordeinde heeft, werden gezonden. Spreker wenscht tenslotte wat het onderwijs betreft op een lichtzijde te wijzen. Niettegenstaande de buitengewoon gunstige conditie, waarin het bijzonder onderwijs in den laatsten tijd gebracht is, waardoor het op het gebied van schoolbouw zeer zeker sterk bevoorrecht is, is in 1924 het aantal leerlingen van de openbare school gestegen van 5157 tot 5289 en is het aantal leerlingen van de bijzondere school gedaald van 5075 tot 5069. Van beteekenis is hierbij, dat juist in 1924 valt een uitbreiding van de niet-Christelijke bijzondere school in het Noordeinde, die een zeer belangrijk deel van de kinderen, die anders van de openbare 1ste klasse school gebruik zouden maken, weghaalt. Er is dus te constateeren een zekere kentering, welke voor de mentaliteit van de Leidsche bevolking in de toekomst iets bemoedigends in zich heeft. Spreker komt thans tot de door hem ingediende voorstellen. Vooreerst het voorstel om 100U0.uit te trekken als eerste storting in een fonds voor een wandelpark. Het bedrag is buitengewoon gering, want met de ƒ11500.geschonken door den heer de Koster, krijgt men ruim 20000.wat slechts 7io deel 's van de som, noodig om aan het werk, dat jaren en jaren verschoven is, een begin van uitvoering te geven. Spreker heeft 10000.genomen om daarmede te kennen te geven, dat de gemeente aan een reeds geschonken gift een gelijk bedrag moet toevoeger. Er zit een zekere lijn in, welke ook beteekent een bereidwilligheid van de gemeente om iets te doen, die gunstig kan werken op het inkomen van giften van particuliere zijden voor dit doel, als men ziet, dat aan elke gift, die gedaan wordt, door de gemeente een gelijk bedrag wordt toegevoegd. Buitengewoon belemmerend op het schenken van giften zou werken het idee: het is een fonds, dat niets beteekent en bestemd is om efïect te sorteeren voor onze kleinkinderen. In de tweede plaats sprekers voorstel om een nieuw uit breidingsplan voor de gemeente te doen maken. De Voorzitter voegt spreker toe, dat hij dit onderwerp niet in de afdeelingen heeft behandeld. De zaak is echter wel besproken in de afdeeling, waarin spreker zitting had, maar door een ander lid en daarom is hij er niet verder op ingegaan, te meer omdat de aanwezige Wethouder antwoordde: die zaak komt in orde. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders alleen hebben te rekenen met het sectieverslag, zooals zij het in schrift hebben ontvangen en dat daarin niets over dit onder werp voorkomt. Burgemeester en Wethouders kunnen er dus niet op ingaan. De heer Knuttel antwoordt er geen bezwaar tegen te hebben, indien Burgemeester en Wethouders deze zaak afzonderlijk willen behandelen. Spreker wil thans iets zeggen over enkele voorstellen, door andere leden ingediend. Wat aangaat het voorstel betreffende de levensmiddelen voorziening, de gemeente kan op dit gebied nog een groote taak vervullen. Op haar rust wel degelijk de taak, dat zij goede levensmiddelen brengt binnen het bereik van alle in gezetenen. Spieker kan zich echter niet verklaren voor eiken vorm, waarin men dat zou willen doen geschieden. De levens middelenvoorziening moet niet beschouwd worden als iets waarvoor de gemeente een bedrijfje gaat openen, waarvan de begrooting sluitend moet gemaakt worden, maar de gemeente moet er financiëele offeis voor over hebben om goede levens middelen tegen lage prijzen te leveren. De gemeente moet zoo noodig met verlies verkoopen. Tegenover de medezeggenschap van de arbeiders staat spreker nog precies zoo als hij steeds gedaan heeft; het is iets waar voor spreker ten zeerste is, maar wat hij wil zien totstand komen als een verovering van de arbeiders en niet als een concessie van boven af. In het laatste geval is het eerder een middel om de arbeiders in slaap te wiegen en ben te binden aan de belangen van het bedrijf. De heer van Eek heeft het zoo uitgedrukt, dat het gevolg zou zijn dat de klassenstrijd in de bedrijven daardoor milderen vorm zou aannemen, zoo iets als de vrijzinnig-democratische tempering van den klassenstrijd. Bijzonder is spreker getroffen door het voorbeeld van den heer van Eek betreffende iets wat in België gebeurd is onder den socialistischen Minister Anseele. Het is verbluffend, dat daar nog zoo iets gevraagd moest worden, terwijl er zoo'n Minister wasZes dagen vacantie met behoud van loonIn plaats dat die Minister zegt: hoe is het mogelijk, dat dat er nog niet is; zegt hij: ge kunt het krijgen, op voorwaarde dat ge zelf de middelen verschaft waarmede het betaald moet worden. Bedoeld wordt reorganisatie van het bedrijf, die echter be- teekenen zal een intensiveering van den arbeid, ten gevolge waarvan de kosten gevonden zullen worden door het harder werken der arbeiders, zoodat het een twijfelachtig voordeel is. Dat is het waartoe men komt, als men het medezeggen- schapsrecht niet beschouwt als een vrucht van den klassen strijd, als iets ten aanzien waarvan sprekers richting altijd den klassenstrijd vooropgesteld heeft aan degenen, die de medezeggenschap willen uitoefenen, maar als een soort vreed zame samenwerking van ondernemer met arbeider, welke alleen op een verdoezeling van de ware verhoudingen kan uitloopen. Wat de voorstellen betreft, welke en bloc zijn ingediend, tegen de meeste daarvan heeft spreker geen bezwaar, alleen tegen die, waarin Burgemeester en Wethouders wordt ver zocht een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid van een of ander. Als Burgemeester en Wethouders iets wenschelijk vinden, komen zij er zeiven wel mede en het resultaat van zoo'n onderzoek zal dus altijd wel negatief zijn. In het indienen van een zoo groot aantal voorstellen, juist van de zijde van de sociaal-democraten, ziet spreker echter een neiging tot medebesturen, vooral omdat sommige dier voorstellen betrekking hebben op kleine maatregelen, zooals een tramhalte verplaatsen en het verbeteren van een niet belangrijke brug, waaruit blijkt een zich sterk indringen in de huishoudelijke aangelegenheden van de gemeente en dus een overhellen tot medebesturen. Er komt bij, dat de ernst der voorstellen erg lijdt door de omstandigheid, dat in plaatsen, waar de sociaal-democraten op de wethouderszetels zitten, van hetgeen men met die voorstellen wil bereiken zoo buiten gewoon weinig terecht komt. Door die groote massa voorstellen wordt ten slotte de hoofd zaak, waarvoor ook de sociaal-democraten hier zitten, het voeien van den klassenstrijd, uit het oog verloren. In de rede van den heer van Eek was trouwens niet veel van dien klassenstrijd te bemerken. De heer van Eek heeft met instem ming Minister Aalbei se gehoord, als het gaat over de zede lijke politiek, welke moet worden gevoerd, en zegt verder, dat de gemeente een taak heeft te vervullen, dat de over heid in staat moet zijn haar taak naar behooren te volbren gen en dat het belastingstelsel zoo rechtvaardig mogelijk moet zijn. Spreker ergert zich altijd aan het woord ove.- heid". Dat is geen naam voor een college of instelling, die in socialistischen zin hervormingen invoert. De overheid heeft niet bepaalde verplichtingen. Hoe de begrooting er uit zal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 13