216 MAANDAG 7 DECEMBER 1925. niet overtuigd van de dringende noodzakelijkheid om spoed te betrachten. Zeker, tal van moeilijkheden doen zich voor, maar als men er ernst van maakte, dan zou er meer kunnen gebeuren. De heer Heemskerk acht sprekers voorstellen wat vaag. Spreker beeft die voorstellen vaag moeten houden, omdat zij meer betreffen een verzoek aan Burgemeester en Wethouders om meer naar werkverschaffingsobjecten te zoeken. Mocht de Raad die voorstellen aanvaarden, dan hoopt spreker, dat Burgemeester en Wethouders daarin aanleiding zullen vinden om in dit opzicht sneller te werken dan tot dusver. De heer Zuidema brengt hulde aan Burgemeester en Wet houders voor hun niet gemakkelijk beleid, voor de voorbereiding van vaak niet onbelangrijke besluiten en voor hun prijzens waardige activiteit in het belang der gemeente. Er is hier reden tot tevredenheid, als men ziet hoe vele andere gemeenten nog zuchten onder de tekorten, onder anderen van den crisis tijd. Spreker is dankbaar voor het door een voorzichtig financiëel beleid in evenwicht houden van de inkomsten en de uitgaven, zooals blijkt uit de rekening over 1924. Burge meester en Wethouders kunnen dan ook zonder tegenspraak in de Memorie van Antwoord op het sectieverslag van deze begrooting zeggen, dat de financiëele toestand volkomen ge zond is. Wel blijkt uit deze begrooting, dat men voorzichtig moet zijn, wil men niet een nadeelig saldo krijgen, want als de ontvangsten van het vorige dienstjaar uitgeschakeld worden, staat men voor een nadeelig saldo van ƒ600.000.Nu zullen waarschijnlijk de inkomsten niet meevallen, daar b.v. de in komstenbelasting en de uitkeeringen uit de bedrijven wel laag geraamd zijn, hoewel daarover door het besluit van een vorige vergadering voor een belangrijk gedeelte beschikt is. Overigens mag niet uit het oog worden verloren, dat de gunstige financiëele toestand ook voor een gedeelte is te danken aan de hooge belastingen, terwijl er geen verlaging in het voor uitzicht kan worden gesteld. Toch zal het daartoe moeten komen. In de sectie's is er op gewezen, dat de aftrek voor levensonderhoud hier niet hoog is en aan den anderen kant worden de hoogst-aangeslagenen hier zoo zwaar belast, dat het gevaar bestaat, dat zij weg zullen gaan, waardoor de minder gegoeden nog meer zyllen moeten betalen. Burgemeester en Wethouders drukken zich in de Memorie van Antwoord zeer voorzichtig uit als zij zeggen, dat hoog aangeslagenen er toe zouden kunnen komen Leiden te verlaten. De werkelijkheid is toch, dat kapitaalsvlucht reeds herhaaldelijk is voorgekomen. Men kan duidelijk waarnemen een pogen om te profiteeren van de voordeelen, die Leiden biedt zonder bij te dragen in de drukkende lasten. Door de goede communicatiemiddelen is het trouwens zeer gemakkelijk in de buitengemeenten te gaan wonen en toch te profiteeren van de voordeelen, die Leiden b.v. op het gebied van het onderwijs biedt. Het is b.v. toch zoo, dat de bewoners van Oegstgeest gemak kelijker het centrum van de stad kunnen bereiken dan vele bewoners van de buitenbuurten, terwijl die bewoners van Oegstgeest een zeer lage belasting betalen en de Leidenaars zeer zwaar getroffen worden. Nu kan men trachten om die vluchtelingen te achterhalen door annexatie, maar afgezien van het feit, dat waarschijnlijk geen annexatie tot stand zal komen alleen omdat het voor Leiden voordeeliger is, is het een lange weg, die in de naaste toekomst voor Leiden geen verbetering zal kunnen brengen. Deze kapitaalsvlucht is een verschijnsel, dat de aandacht verdient en waarmede inzonderheid degenen, die meenen, dat met name de arbeidersklasse hier te zwaar wordt getroffen en in ongunstige omstandigheden leeft, steeds ernstig rekening moeten houden. De heer van Eek heelt met zekere gemak kelijkheid gesproken over de gegoeden, die maar tot het opbrengen van zware belastingen gedwongen moesten worden, maar dat getuigt toch van weinig inzicht in den werkelijken toestand. Leiden heeft het niet in de hand, wie hier al dan niet zullen wonen, en wanneer de menschen met groote inkomens of betrekkelijk groote inkomens zoo bijzonder groote inkomens zijn er hier niet de gemeente gaan ver laten en menschen van elders zich hier niet vestigen, dan is er meer bedorven dan op andere wijze kan goedgemaakt worden. Wanneer men Leiden op deze manier nog meer onbewoonbaar maakt, dan zullen daardoor voornamelijk ge troffen worden de menschen met lage inkomens. Voor dezen is het van belang, dat de gegoeden hier blijven en van elders hierheen komen; daarvan ondervinden voordeel de midden standers, bij wie die gegoeden hunne inkoopen doen, en andere ingezetenen, die van hen werk krijgen. Dat is de werkelijkheid. Nu vraagt de heer van Eek, hoe spreker denkt over de menschen, die Leiden om de hooge belasting verlaten. Spreker heeft daarover niet te oordeelen en daarvan zal ook niemand in eenig opzicht beter worden. De Gemeente-ontvanger zal daardoor aan die vertrokken inwoners geen belastingbiljet kunnen sturen en een timmerman of schilder zal daardoor geen werk krijgen. In het algemeen keurt spreker het af, dat menschen, die in een bepaalde plaats zich een positie en welstand verworven hebben, die plaats gaan verlaten, wanneer de gelegenheid gunstig is, maar dat is niet aan spreker en aan den Raad om te beoordeelendat beoordeelen die menschen zelf. Daarom moet men trachten den toestand zoo te maken, dat die menschen tot de erkenning komen, dat zij te Leicien kunnen blijven wonen. "Wil men werkelijk de arbeidersbelangen dienen, dan moet men voorkomen, dat Leiden nog meer dan op het oogenblik helaas het geval is, als woonplaats wordt geschuwd. Er moet onderscheid worden gemaakt tusschen hetgeen noodig is en hetgeen wenschelijk is en de uitgaven van de gemeente niet onrioodig opdrijven. Daar voorkomen beter dan genezen is, heeft spreker met genoegen gelezen, dat Burgemeester en Wethouders naar ver laging van de inkomstenbelasting zullen streven. Spreker zou ook gaarne vernemen of en hoe binnen afzienbaren tijd iets in die richting kan bereikt worden. Toen spreker een voorstel gedaan heeft om de winsten uit de bedrijven te gebruiken om de inkomstenbelasting te verlagen, is in den Raad en ook daarbuiten de voorstelling gewekt alsof spreker recht dwaze theorieën verkondigde, daar dan de grootere inkomens ontlast werden ten koste van de minder gegoeden. Ook de heer van Eek heeft in dien zin gesproken. Spreker wenscht zich echter, gelijk ook de heer van Eek gedaan heeft, op een Amsterdamsche autoriteit te beroepen en wel op den heer Wibaut, een van de leiders en de financiëele specialiteit van de S. D. A. P. De heer Wibaut nu zegt, dat er geen verschil van meening meer over is, dat gemeentebedrijven wel winst mogen maken. De bedrijven in Amsterdam brengen, in verhouding tot het aantal inwoners, veel grootere bedragen in de gemeentekas dan hier het geval is. Spreker citeert de redevoering van den heer Wibaut, gehouden voor de Vereeniging van sociaal democratische gemeenteraadsleden, waaruit blijkt, dat deze ook voorstander is van verlaging der inkomstenbelasting door middel van de uitkeeringen uit de bedrijven. De tarieven te Leiden zijn zeker niet hoog. Waar hier nu een bron van ontvangsten is, waarover beschikt kan worden om de belasting te verlagen, zou spreker opnieuw den Raad en in het bijzonder het College in overweging willen geven om, al is voorloopig over die bedrijfswinsten beschikt, de zaak ook van dezen kant te bekijken. In de vele voorstellen, welke gedaan zijn, komt niets voor, waaruit blijkt van een streven om te komen tot bezuiniging en belastingverlaging. Het eenige gevolg van al die voorstellen zal zijn een geweldige opdrij ving der uitgaven, maar aan een be antwoording van de moeilijke en belangrijke vraag, hoe de kosten daarvan bestreden zouden kunnen worden, heelt niemand zich gewaagd. Een uitzondering is te maken wat betreft prof. Eerdmans, die althans getracht heeft om een bezuinigingsobject aan te wijzen; hij heeft namelijk de bijzondere schoolbesturen aan gemaand om voorzichtiger te zijn en zekere bescheidenheid in acht te nemen. Dit advies verwondert spreker tot zekere hoogte niet, maar het is toch wel eenigszins bevreemdend, dat de heer Eerdmans, die nu meent te moeten spreken over bezuiniging, in de vorige vergadering, toen het ging om de salarisregeling van de leeraren, nadat de Wethouder zoo overtuigend het voorstel van het College had verdedigd, dat nagenoeg de geheele Raad zich daarbij kon nederleggen, toch met den heer Knuttel er bij bleef dat een bedrag van 100.000.besteed zou worden om aan een zeer kleine groep der bevolking een vooideel te bezorgen. Het ging daarbij niet om het onderwijs; het betrof een quaestie, welke geheel buiten het onderwijs lag; het ging om een kleine groep van personen, die, zooals de Wethouder overtuigend heeft aangetoond, niet benadeeld werd. Mevrouw van Itallievan Embden zegt nu met zekeren nadruk, dat ook zij daarvoor geweest is. Spreker wil dan ook haar de eer geven, welke haar in dit verband toekomt: dat ook zij na de overtuigende rede van den Wethouder gemeend heeft met zekere luchthartigheid over de financiën der gemeente te moeten beschikken. Spreker heeft overigens die wenk van den heer Eerdmans niet bevreemd, want de Commissie-Eerdmans uit den Vrijheids bond omtrent de bezuiniging voor het Rijk vond toevallig ook alles, wat de Regeering deed, verkeerd, üok hier zou men van de bijzondere scholen kunnen halen wat men noodig had. Het spijt spreker, dat de heer Eerdmans de bijzondere scholen blijft bestrijden. Met uitzondering van den heer Eerdmans heeft niemand gesproken over de middelen, noodig om alle ingediende voor stellen uit te voeren. Spreker zal zooveel mogelijk de voorstellen, die reeds eens zijn ingediend, buiten bespreking laten. De sociaal-democraten hebben deze voorstellen ingediend om de belangstelling in de gemeentepolitiek, die zeer gering is, dit geeft spreker toe, te vermeerderen. Zij houden hier een soort politieke winkelétalage-tentoonstelling, die men noodig heeft,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 10