190
„MAANDAG 30 NOVEMBER 1925.
genooten van den heer Zuidema en die hebben ook geen
bezwaar tegen verlaging van de gas- en electriciteitsprijzen.
Het zou verstandiger zijn om de gas- en electriciteits
prijzen te verlagen en het benoodigde geld te halen bij de
menschen, die het hebben. De heer Zuidema kan misschien
bij de behandeling der begrooting in die richting medewerken.
Het is slechts een verwisseling om de menschen op deze
wijze minder te laten betalen en hun voor het gas en de
electriciteit meer in rekening te brengen. Daarmede zijn zij
niet geholpen.
Zeker, menschen van alle standen zuchten onder de hooge
belasting, maar zij zuchten evenzeer onder de gas- en elec-
triciteitsrekeningen.
Men moet de zaak zoo regelen, dat de menschen, die het
hebben, wat meer betalen en de anderen wat minder. Gaan
de gegoeden dan weg, dan is daaraan niets te doen; men
moet billijk zijn en in de eerste plaats "hen, die het nooaig
hebben, ontlasten. Dat wordt echter niet bereikt door het
systeem van den heer Zuidema.
De heer Elkerbout geelt den heer Zuidema in overweging
om, waar, zooals hij zegt, de voorgestelde gasprijsverlaging
een verschil in opbrengst zou geven, gelijkstaande met J van
het bedrag, dat aan belasting wordt betaald, voor te stellen
door middel van gasprijsverhooging driemaal dat verschil
binnen te halen, omdat Leiden dan geheel vrij zou wezen
van belasting. Spreker acht voor den arbeidenden stand ver
laging van den gasprijs voordeeliger dan vermindering van
belasting.
De heer Heemskerk herhaalt de vraag, vroeger reeds
meermalen door hem gedaan, om, wanneer men opnieuw tot
verlaging van de prijzen kan overgaan, zijn aandacht te
wijden aan de meterhuren, welke elke maand op de rekening
terugkeeren en hier hooger zijn dan in andere plaatsen, wat
op de prijzen van het gas en de electriciteit overslaat.
De heer Sanders zegt, dat ten onrechte de rede van den
beer Zuidema den indruk zou kunnen vestigen als zouden
Burgemeester en Wethouders niet voldoende moeite doen om
de belasting te verlagen. Uit het feit, dat het College nog
onlangs heeft voorgesteld de zakelijke belasting op de bedrijven
af te schaffen en het vermenigvuldigirigscijfer te verlagen,
volgt, dat deze kwestie de volle aandacht van Burgemeester
en Wethouders heeft. Bovendien blijven zij ernaar streven
door het invoeren van allerlei bezuinigingen tot verlaging der
belasting te komen. Maar waar dit voorstel van de Commissie
voor de Lichtfabrieken de mogelijkheid open stelde om te
komen tot verlaging van de prijzen van het gas en de electri
citeit, zonder dat de begrooting daardoor zou worden aan
getast, moest het in het College wel een punt van overweging
uitmaken om deze gelegenheid, om ook op andere wijze tot
meer normale toestanden terug te keeren, aan te grijpen.
Ten onrechte zegt de heer Zuidema, dat met deze prijsver
laging een bedrag van ƒ400.000.gemoeid zal zijn. Hij stelt
zich waarschijnlijk voor, dat deze prijsverlaging op den ge-
heelen afzet der Lichtfabrieken betrekking heeft, maar dat is
niet zoo; zij heeft alleen betrekking op een klein gedeelte,
nl. voor het huishoudelijk gebruik, en niet op het gedeelte
voor industrieel gebruik. De geheele verlaging zal dan ook
bedragen ƒ200.000.en niet ƒ400.000.
Aangezien de Commissie voor de Lichtfabrieken en de
Directie in uitzicht gesteld hebben, dat de begrooting des
ondanks intact zou kunnen blijven, zag spreker geen reden
aanwezig, waarom niet tot een verlaging van de gas- en electri
citeitsprijzen zou kunnen worden overgegaan. Hij beveelt dan
ook dit voorstel ten zeerste bij den Raad aan.
De heer Zuidema erkent ten volle, dat bij het College en
bij den Wethouder een voortdurend streven voorzit om tot
belastingverlaging te komen. In de begrootingsstukken erkennen
echter Burgemeester en Wethouders, dat er geen sprake van
kan zijn, dat spoedig zal komen een voorstel tot verlaging
van het vermenigvuldigingscijfer van de inkomstenbelasting,
en nu ligt hier een mogelijkheid om tot belastingverlaging
te komen, namelijk door niet over te gaan tot verlaging van
de gas- en electriciteitsprijzen.
Nu erkent spreker, dat hij zich in zijne berekening vergist
heeft; hij heeft te veel gerekend met de netto opbrengst;
maar in elk geval is nu toch gebleken, dat met deze ver
laging gemoeid is een bedrag, dat meer is dan 10% van de
opbrengst der inkomstenbelasting, en dat is bij een belasting,
als te Leiden geheven wordt, nog zeer belangrijk.
De heer van Eek zegt, dat sprekers betoog ruikt naar
Colijn. Dat zou toch zoo erg niet zijn, want het is nog niet
zoo kwaad om in dergelijke zaken iemand als Colijn tot
voorbeeld te nemen, die toch getoond heeft van financiëele
dingen wel eenig verstand te hebben. Overigens zou men
met hetzelfde recht kunnen zeggen, misschien met nog meer
recht, dat wat spreker wil, ruikt naar Wibaüt. Immers, wordt
het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet aangenomen,
dan is het toch een feil, dat de uitkeering, welke de gemeente
Leiden per hoofd der bevolking van de Lichtfabrieken ontvangt,
nog belangrijk lager is dan die te Amsterdam. Waar die
politiek te Amsterdam als een prijzenswaardige wordt be
schouwd, ziet spreker niet in, waarom men haar te Leiden
niet zou kunnen toepassen.
Van »zakkenrollerspolitiek" zou alleen gesproken kunnen
worden, indien getracht werd, om, zonder dat iemand het
bemerkte, de uitgaven te verhoogen en het dan stilletjes uit
de gelden van de Lichtfabrieken terug te halen, maar van
zulk een politiek is hier geen sprake: de zaak wordt open
en rond in het openbaar behandeld.
Als bezwaar is genoemd, dat in de tarieven voor het gas
en de electriciteit geen progressie zit, maar het tegendeel is
het geval. Er zit daarin een sterke progressie, omdat men
schen met een klein inkomen, die klein behuisd zijn, veel
minder aan gas en electriciteit uitgeven dan zij, die een
groot huis bewonen, verschillende kamers verlichten, een
stofzuiger bezigen, een gasfornuis hebben enz. Zit er dus
in die winst een soort indirecte belasting, dan betaalt de
laatstgenoemde categorie van ingezetenen veel meer dan de
eerstgenoemde. Men kan dus wel degelijk van progressie
spreken.
Men zegt, dat hetgeen met de eene hand wordt gegeven
met de andere wordt teruggehaald, maar dat is niet juièt.
Voor vele menschen is het betalen van de belasting zeer
moeilijk en meermalen heeft men hier dan ook aangedrongen
op het instellen van een ophaaldienst voor de belasting,
waaruit blijkt, dat zulk een ophaaldienst voor de menschen
met kleine inkomens van groote beteekenis wordt geacht.
Welnu, hier heeft men een soort ophaaldienst voor het gas
en de electriciteit. De menschen met kleine inkomens betalen
hetgeen zij verschuldigd zijn op die manier op gemakkelijke
wijze.
Spreker hoort den heer Eikerbout zeggen: «verhoog dan
de tarieven en schaf de belasting al", maar hij komt tegen
het aanvoeren van dergelijke argumenten, waardoor men de
zaak bespottelijk maakt, op. De kwestie is belangrijk genoeg
om haar ernstig te bespreken.
Het betreft hier een zaak, welke vooral voor de kleine
menschen van ontzaglijk veel belang is. Door niet hooge
belastingen maakt men Leiden aantrekkelijk voor menschen
met groote inkomens, en hel is niet tegen te spreken, dat,
wanneer dergelijke menschen Leiden verlaten of Leiden niet
als woonplaats kiezen, vooral de kleine luyden daardoor
gedupeerd worden.
Er is dus alleszins reden voor de leden van den Raad om
zich nog eens te bedenken alvorens te stemmen voor het
voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub a wordt
met 28 tegen 4 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Scbüller, Eikerbout, de dames
van Itallievan Embden en Dietrichde Rooy, de heeren
Bergers, Heemskerk. Wilbrink, Mulder, Meijnen, Reime-
ringer, Sanders, Sijtsma, van Stralen, Dubbeldeman,
Witmans, Splinter, Kooistra, Baart, Groeneveld, Yerweij,
Wilmer, van der Reijden, Huurman, Knuttel, van Eek, Spendel,
Coster en Deumer.
Tegenstemmen: de heeren Eerdmans, Oostdam, van Hamel
en Zuidema.
(De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen.)
b. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden»
De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder hoofde
lijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening
eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
XXXI. Voorstel:
a. om tot H. M. de Koningin het verzoek te richten het
maximum-aantal vergunningen voor den verkoop van
sterken drank in het klein te verlagen;
b. om het verzoek van het Leidsch Drankweer Comité, in
zake toepassing van art. 4, 2e lid, der Drankwet, als
afgedaan te beschouwen.
(Zie Ing. St. No. 278.)
Hierbij komt tevens in behandeling het adres van de afd.
Leiden van den Nederl. Bond van Koffiehuis-, Restaurant
houders en Slijters.
De heer Coster wil, hoewel het ingekomen adres van de
beide afdeelingen der Leidsche Vergunninghouders aan dui
delijkheid niets te wenschen overlaat, daaraan toch nog iets
toevoegen.