MAANDAG 30 NOVEMBER 1925.
201
vergeet de zeer gunstige bepaling, dat niemand bij het salaris,
dat hij op 31 December 1924 genoot, meer dan 10% mag
achteruitgaan. Die bepaling geldt voor 1925 en, zooals is
medegedeeld, ook voor 1926. Bovendien is het de vraag of,
indien de gemeente de Rijksregeling losliet en een eigen
regeling maakte, gezien den financiëelen toestand van Leiden,
het wel mogelijk zou zijn een regeling te treffen, waarbij de
betrokken ambtenaren niet meer dan 10 achteruitgingen.
Het zou wel eens kunnen gebeuren, dat men dan ten slotte
tot de Rijksregeling wilde terugkeeren.
De heeren, die zich tegen deze regeling verklaren, houden
te weinig rekening met de gemeente-financiën. De heer
Knuttel wees op het geringe aantal sollicitanten naar leeraars
betrekkingen in deze gemeente en meende dat te moeten
toeschrijven aan de weinige aantrekkelijkheid van Leiden voor
de leeraren, maar spreker zoekt de oorzaak daarvan in de
hoöge belastingen. Die leeraren hebben weinig lust een groot
deel van hun traktement naar den Gemeente-ontvanger te
brengen.
Zoowel in het belang van de gemeente als in dat der
leeraren dient dit voorstel te worden aangenomen.
De heer Meijnen dankt de heeren Oostdam, Wilbrink en
Zuidema voor hun steun, aan het voorstel van Burgemeester
en Wethouders geschonken.
Terecht heeft de heer Zuidema gezegd, dat het met het
oog op den financiëelen toestand van Leiden nog zoo zeker
niet zou zijn, dat een eigen regeling van deze Gemeente er
voor de leeraren beter zou uitzien, en dat de aantrekkelijk
heid, die Leiden heeft door zijn onderwijs en zijn universi
teit, zal verminderd worden door de hooge belastingen,
waartoe natuurlijk ook een verwerping van dit voorstel weer
nieuwe aanleiding zou geven.
De heer Oostdam heeft gezegd, dat er wel niemand in
den Raad zal zijn, die de thans voorgestelde regeling geheel
zal verdedigen. Dat doet het College ook niet. Er zijn inder
daad bezwaren verbonden aan die regeling. Dat het getal
leerlingen per klasse tot 30 mag stijgen, behalve in de hoogste
2 klassen, acht ook het College een bezwaar; eveneens het
systeem van het uurloonhet College zou liever terugkeeren
tot het verlaten groepenstelsel, en heeft zich dan ook te
dier zake in 1924 tot de Regeering gewend. Ook wijst spreker
er op, dat het College zich in 1922 en in 1924 tot de Regee
ring gewend heeft om te vragen, of er geen regeling zou
kunnen komen, tengevolge waarvan wat spoediger dan nu
splitsing van klassen mogelijk zou worden.
Ook zouden Burgemeester en Wethouders gaarne verande
ring zien aangebracht in de ietwat langzame opklimming
der periodieke verhoogingen, vooral in de eerste jaren, en in
het te laat bereiken van het maximum.
Wat dit laatste betreft, wil spreker echter even een verge
lijking maken met eenige hoofdambtenaren in Leiden. Er zijn
in dienst van de Gemeente Leiden hoofdambtenaren, die na
45 jaren dienst bij de Gemeente nog niet hun maximum
bereikt hebben. Als de leeraren daaraan denken, dan zullen
zij wellicht in dit opzicht minder geneigd zijn om die prach
tige positie van de gemeente-ambtenaren te benijden.
Ook acht het College, dat de belooning van de uren boven
de 20 wat hooger kon zijn.
De heer Knuttel vergiste zich, toen hij het had over de
moeilijkheid, waarvoor een leeraar, ziende zijn eigen belang,
zal komen te staan bij de beantwoording van de vraag, of
hij, door toelating of afwijzing van één leerling al of niet
splitsing van een klasse en dus wijziging in urenaantal, zal
bevorderen, want art. 13 der voorgestelde regeling geeft in
dat opzicht eenige stabiliteit door de bepaling, dat bij het
begin voor iederen leeraar een zeker aantal uren wordt vast
gesteld als norm en dat, als iemand gedurende vier jaar aan
een gemeentelijke inrichting heeft gewerkt, ter bepalirg van
zijn jaarwedde het gemiddelde getal lessen in die vier jaar
als norm moet gelden. Er zijn trouwens leeraren aan de ge
meentelijke instellingen te Leiden verbonden, die geruimeri tijd
gesalarieerd zijn naar een grooter aantal uren, dan zij werkelijk
gaven.
Dit wat het urenstelsel betreft, dat Burgemeester en Wet
houders zelf niet mooi vinden.
In het ingekomen adres wordt gezegd, dat 7 gemeenten
zich niet bij de Rijksregeling hebben neergelegd. Dat moet
zijn 6, want Gedeputeerde Staten van Friesland hebben het
besluit van Leeuwarden om de Rijksregeling niet te aan
vaarden, vernietigd. Het is zeer wel mogelijk, dat, indien
Leiden een dergelijk besluit nam, Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland, met het oog op den toestand der gemeente-
financiën, hun goedkeuring aan dat besluit zouden onthouden.
Bovendien zijn er teekenen, welke er op wijzen, dat in ge
meenten, weike de Rijksregeling niet hebben aanvaard, de
vraag wordt gesteld, of dat besluit niet wat overhaast is
genomen en of het niet beter zou zijn, het in te trekken.
Het verwerpen van de Rijksregeling heeft ook nog andere
bezwaren. Een van die bezwaren wordtin Haarlem ondervonden.
Die gemeente heeft een buiten-leerling, komende uit Leiden,
en vroeger leerling der Leidsche Hoogere Burgerschool,
300.schoolgeld, zijnde het maximum schoolgeld, laten
betalen, omdat zij aan het gewone schoolgeld niet genoeg
had. De vader van dien jongen betaalde te Leiden 50.
schoolgeld. Dat is, voor buiten-leerlingen, ook een gevolg van
het missen van het Rijkssubsidie.
Spreker wil er verder op wijzen, dat, terwijl 6 gemeenten
de Rijksregeling niet hebben aanvaard, men in ons land heelt
49 Rijks-Hoogere Burgerscholen, 49 gemeentelijke Hoogere
Burgerscholen en 36 bijzondere Hoogere Burgerscholen.
Als Leiden thans het voorstel van Burgemeester en Wet
houders aanvaardt, dan zal het zich dus bevinden in gezelschap
van tal van andere gemeenten, welke evenzoo gedaan hebben
en dan zal het volstrekt niet in een uitzonderingspositie
verkeeren.
In het adres staat met vette letters: alle klassen zijn
groot. Spreker, die inderdaad een getal van 30 leerlingen
per klasse voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool wat
hoog vindt, heeft eens een onderzoek ingesteld naar de grootte
van de klassen van het Gymnasium en de Hoogere Burger
school. Op de Meisjes-Hoogere Burgerschool zijn de klassen
niet heel groot. Op de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen
cursus aan den Hoogen Rijndijk bedraagt het gemiddeld
aantal leerlingen van de 14 klassen 21.5 per klasse; slechts
1 klasse heeft het maximum-aantal leerlingen van 30. Op
het Gymnasium zijn 10 klassen en het gemiddeld aantal
leerlingen per klasse is 23.4; slechts 2 klassen hebben het
maximum van 30 leerlingen.
In het adres staat, dat een leeraar met 14 dienstjaren en
30 lessen niet kan solliciteeren naar de betrekking van
rector, aangezien hij daardoor in salaris zou achteruitgaan.
Dit is een vergissing. Een dergelijke leeraar verdient 5100.en
betaanvangssalarisvanden rector bedraagt ƒ5500.verminderd
met 10% is 4950.Hier komt echter bij, dat bij benoeming tot
rector het naast-hooger liggende salaris, in dit geval met
toepassing van art. 31 derhalve f 5175.— wordt toegekend.
Er wordt ook gezegd, dat die 30 lesuren de krachten van
de leeraren geheel uitputten, zoodat er geen tijd meer over
blijft om de leerlingen voort te helpen in vrijen tijd. Spreker
hoopt, dat de toestand in de werkelijkheid iets gunstiger
zal zijn.
Terecht is er reeds op gewezen, dat die 30 lessen van 50
minuten niet meer beteekenen dan 25 les uren.
Het maakt toch wel eenig verschil of men geeft 30 lessen,
die in werkelijkheid neerkomen op 25 lesuren, dan wel 30
lessen van 60 minuten. Bij het lager onderwijs hebben de
onderwijzers in alle klassen ten minste 26 lesuren van 60
minuten en daar staan dezelfde personen den geheelen dag
voor de klasse. Indien het voor de leeraren bijna onmogelijk
is, 25 uren goed les te geven, wat moet men dan zeggen
van de onderwijzers bij het lager onderwijs, die bovendien
voor aanmerkelijk grooter klassen staan en tevens beel wat
korter vacantie's hebben dan de leeraren van de Hoogere
Burgerschool en Gymnasium? Als spreker de zaak uit die drie
oogpunten beziet, heeft hij wel eenige hoop, dat de toestand
van de leeraren, die 25 lesuren geven, nog niet zoo slecht is.
Er komt nog iets bij. Indien er gezegd wordt, dat die 30
lessen of 25 lesuren de krachten der leeraren zoozeer uit
putten, dan weet spreker geen plaats voor het feit, dat er
leeraren en leeraressen zijn hij heeft een lijstje van 9
namen in de hand die bij de vele lessen, welke zij op de
gemeentelijke inrichtingen geven, er ook nog een aantal van
8, 7 of 6 geven aan andere inrichtingen, zooals bij den heer
Wullings te Voorschoten, op Mathesis of een vakschool.
Onder die leeraren zijn er toch een viertal, die aan de Leid
sche inrichtingen een volledige betrekking hebben en 30
lessen geven.
Er is hier een leeraar, die ook nog les geeft in een andere
gemeente en in totaal 32 lessen heeft of ongeveer 27 lesuren.
Geheel onprofijtelijk is dat niet. Die leeraar krijgt in die
andere plaats een salaris van 6000.waarbij nog komt
ƒ300.als kinderbijslag; te Leiden heeft hij een salaris
van ruim 3300.Totaal dus 9600.of gemiddeld
f 355.per wekelijksch lesuur!
Dat is niet heel laag. Er zijn te Leiden wel niet veel salarissen,
welke daarmede op één lijn zijn te stellen.
Om nog meer salarissen te noemen daarbij inbegrepen
de afgekeurde toeslagen en de kindertoeslagen, geld, dat toch
in die gezinnen komt en ook bruikbaar is! er zijn 4 leer
aren met een salaris van 7000.tot 8000.8 leeraren
met een salaris van ƒ6000.— tot ƒ7000.14 leeraren met
een salaris van 5000.tot 6000.4 leeraren met een
salaris van f 4000.tot 5000.10 met een salaris van
3000.tot 4000.en 6 leeraren met een salaris van
2500.— tot 3000.—.
Wat betreft dat bedrag van 2500.in een van de artikelen
staat, dat, als een leeraar minder dan ƒ2500.heeft, dan de