198
MAANDAG 30 NOVEMBER 1925.
gedachte mag zijn, dat men de zaak objectief moet bekijken
en moet vragen wat de wet wil.
De Wethouder wil ter verkrijging van rechtszekerheid de
beslissing van de Kroon afwachten, maar men verlieze niet
uit het oog, dat het hier een zaak geldt, welke aan het ge
meentebestuur is opgedragen, zoodat dit een beslissing heeft
te nemen. Het is zeer goed denkbaar, dat het Gemeentebe
stuur zich met een eventueele beslissing van de Kroon niet
kan vereenigen, en dan zal het zeker niet zeggennu de
Kroon die interpretatie van de wet heeft gegeven, zal ik mij
daarnaar gedragen.
Spreker geeft den Wethouder toe, dat niet is na te gaan, welk
deel der administratiekosten voor de verschillende takken
van onderwijs wordt besteed, maar daaruit volgt niet, dat
men willekeurig zou handelen door, zooals Gedeputeerde
Staten voorstellen, een bedrag naar billijkheid te berekenen.
Anders heeft de Raad bij zijne vorige beslissing ook wille
keurig gehandeld. Wanneer men het niet precies kan uitre
kenen, en zeker bedrag naar billijkheid berekent en dat wille
keur noemt, dan volgt daaruit, dat men ook willekeurig
handelt als men zegtomdat wij het niet precies kunnen
berekenen, zullen wij die geheele zaak buiten beschouwing
laten.
Daarom is er alles voor te zeggen om den wenk van Ge
deputeerde Staten te volgen en om hier, waar het niet precies
berekend kan worden, naar billijkheid zeker bedrag vast te
stellen.
De heer Oostdam, hoewel accoord gaande met de argu
menten van de heeren Zuidema en Wilmer, meent, dat het
beter is, den weg te volgen, dien Burgemeester en Wet
houders aangeven. Er hangen nog quaestie's van denzelfden
aardwaarom zou men nu deze nieuwe quaestie op zich zelf
gaan oplossen, terwijl er over soortgelijke aangelegenheden
nog beslissingen van het hoogste gezag moeten komen? Dat
zou een verwarring geven, waarbij zelfs het beste contact
de kluts zou kunnen kwijt raken.
Spreker is voorstander van het contact, maar op dit oogen-
blik lijkt het hem het beste om ter wille van de rechtszeker
heid al deze zaken tegelijkertijd door het hoogste gezag te
doen uitmaken.
De heer Eerdmans verklaart ook blij te zijn, dat deze
zaak zal worden uitgemaakt.
In het verzoek van de schoolbesturen acht hij wat betreft
de administratiekosten een groote onbillijkheid gelegen. De
Afdeeling Onderwijs werkt zoowel voor het openbaar onder
wijs als voor het bijzonder onderwijs en men zou nu nog
daarenboven een bedrag voor administratiekosten geven aan
het bijzonder onderwijs, berekend naar dezen grondslag, dat
men een bepaald deel van de kosten der Afdeeling omslaat
over de kinderen. Zoodoende zouden de bijzondere schoolbe
sturen dubbel krijgen.
De heer Meijnen is het niet geheel eens rnet hetgeen de
heer Eerdmans nu zegt.
Op de vraag,, of de Schoolbesturen administiatiekosten
hebben en of het billijk is, dat ze vragen, die te vergoeden,
antwoordt spreker bevestigend. Maar daarom gaat het niet.
De zaak is, dat het Gemeentebestuur ze niet kan uitrekenen,
en nu is het er alleen om te doen om langs den weg, dien
de wet aangeeft, op dit stuk rechtszekerheid te krijgen. Dan
is het uit; dan leggen Burgemeester en Wethouders zich
daarbij neder, want dan heeft de hoogste instantie uitspraak
gedaan.
Terecht zegt de heer Oostdam: dit beroep moet dan maar
doorgaan. Er is betreffende twee van de drie punten nog een
beroep bij de Kroon hangende, nl. wat betreft het voorschot
van de vergoeding voor 1923.
Dat beroep was onnoodig geweest, want dat voorschot gold
slechts een voorloopige regeling; later komt de definitieve
en dan krijgen die dingen pas beteekenis. Die zaak nu is
nog hangende en daarom moeten we thans consequent
doorgaan.
Wat de administratie- en de assurantiekosten betreft is er
nog geen uitspraak in hoogste instantie en nu zou het inconse
quent zijn om ten opzichte van het voorschot wel in beroep
te gaan en dat na te laten, nu de regeling definitief is.
Daartegen waarschuwt spreker. Nog één stap en men is er
af, want dan is er geen aanleiding meer voor dergelijke
beroepen. Ook wat het vakonderwijs aangaat kan het na
1922 niet meer voorkomen, want bij de berekening van de
voorschotten voor 1923 en 1924 staat het er al weer bij.
Alleen voor 1922 behoorde het er volgens de Regeering
niet bij.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met
24 tegen 8 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Schüller, de dames van Itallie
van Embden en Dietrich—de Rooij, de heeren Heemskerk,
Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, van Stralen, Dubbel-
deman, Eerdmans, Witmans, Splinter, Kooistra, Oostdam,
Baart, van Hamel, Groeneveld, Verweij, van der Reyden,
Knuttel, van Rosmalen, van Eek en Deumer.
Tegen stemmen: de heeren Eikerbout, Bergers, Wilbrink,
Wilmer, Huurman, Spendel, Zuidema en Coster.
XXXIV. Voorstel:
a. tot vaststelling van de verordening, houdende regeling
van de jaarwedden der leeraren aan het Gymnasium, de
Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere
Burgerschool voor meisjes te Leiden;
b. tot vaststelling van de verordening, houdende Regeling
van de jaarwedden der leeraren aan de Kweekschool voor
Onderwijzers en Onderwijzeressen te Leiden en aan de aan
die Kweekschool verbonden afzonderlijke cursussen;
c. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging
van de verordening van den 2en September 1924 voor de
Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen te
Leiden en voor de aan die Kweekschool verbonden cur
sussen. (Gem.blad No. 23);
d. tot intrekking van het raadsbesluit van 19 Mei 1924
(Ingek. Stukken No. 130);
e. tot intrekking van het raadsbesluit van 23 September
1924 (Ingek. Stukken No. 242);
tot verhuring van huis met erf en tuin aan de Pieters
kerkgracht No. 5, aan M. A. A. Steyns;
g. om het voorstel van den heer Verweij, in zake het
treffen van voorzieningen ter voorkoming van verdere ver
laging van de salarissen der leeraren aan het Gymnasium,
de Hoogere Burgerscholen en de Kweekschool voor
Onderwijzers, als afgedaan te beschouwen.
(Zie Ing. St. No. 255.)
Hierbij komt tevens in behandeling het adres van het be
stuur van de Vereeniging van Leeraren te Leiden.
De Voorzitter deelt mede, dat door Mevr. Dietrichde
Rooy, de heeren Witmans en Sytsma en Mevr. van Itallie
van Embden een motie is ingediend, luidende:
»De Raad, van oordeel dat met aanneming van het voor
stel vervat in «Ingekomen Stuk 255" aan een aantal gemeente
ambtenaren een groot onrecht wordt aangedaan en daardoor
het gymnasiaal en middelbaar onderwijs tevens ernstig zal
worden geschaad, doch mede met Burgemeester en Wethou-
houders van meening dat met het oog op de gemeente financiën
hel bezwaarlijk gaat een bedrag van 65.000.daarvoor
op te ofjeren,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit, liefst in samen
werking met andere gemeentebesturen, die in een soortgelijk
geval verkeeren, zich tot het Rijk te wenden met het verzoek
aan de gemeenten bij het vaststellen der betrokken salaris
regeling alsnog meer de vrije hand te laten, zonder dat
daarmede het verlies der Rijkssubsidie gepaard gaat en
besluit de behandeling van het genoemd voorstel te verdagen
tot antwoord van de Regeering is ontvangen."
Het betreft hier een motie van uitstel, welke derhalve
eerst aan de orde komt.
Mevr. van Itallievan Embden meent, dat allen het er
over eens zullen zijn, dat er een onrecht gaat gebeuren
jegens de leeraren. Die menschen moeten ook leven en dat
leven wordt hun zeer moeilijk gemaakt, doordat zij in salaris
achteruitgaan en doordat het aantal lesuren zeer groot wordt,
zoodat hunne geestelijke bezieling onder dat zware werk
moet gaan lijden,
Nu mag de gemeente niet boven de bij de wet vastgestelde
salarissen uitgaan, of zij verliest het Rijkssubsidie. Er zijn
gemeenten, die dit gekozen hebben en de neiging van
de 4 onderteekenaars der motie gaat die richting uit, maar
als practische menschen moeten zij rekening houden met de
financiën der gemeente en met het oog daarop willen zij
trachten om op andere wijze het doel te bereiken, en wel
doordat het Gemeentebestuur van Leiden zich in verbinding
stelt met andere gemeentebesturen om gezamenlijk stappen
bij de Regeering te doen. Het is zeer goed mogelijk, dat de
nieuwe Regeering anders tegenover deze zaak zal staan dan
de tegenwoordige Regeering. Mocht de nieuwe Regeering
vasthouden aan het standpunt van de tegenwoordige Regeering,
dan kan er altijd nog een voorstel gedaan worden in den
geest zooals de voorstellers der motie voorstaan.
De heer Verweij zal, hoewel hij van het voorstel van
Mevrouw van Itallie—van Embden niet veel verwacht, omdat
het meer bedoeld is blijkbaar als een doekje voor het bloeden,
toch daarvoor stemmen. Spreker heeft voor hetgeen de voor
stellers beoogen steeds geijverd en het zou een middel kunnen
zijn om een betere salariëering van deze personen te verkrijgen.