MAANDAG 30 NOVEMBER 1925.
195
gelegen kunnen zijn in een toevallige omstandigheid, bij
voorbeeld een ramp of iels dergelijks, of in een meer normale
gebeurtenis, bijvoorbeeld een verhooging der kolenprijzen,
waarvan te voorzien is, dat zij zal aanhouden. Wanneer zich
zoo iets voordoet, dan zal er, gezien de goede financiëele
fundatie van het bedrijf, niets anders gebeuren dan dat dit
verlies op de eene ot andere wijze zal worden afgeschreven
uit de reserve, welke de Lichtfabrieken voldoende hebben.
Daarvoor heelt men de reserve, welke de heer van Eek
wenscht, niet noodig. Maar al zou die reserve er zijn, bet
grootste gedeelte van den Raad zal het er mede eens zijn,
dat men bij een aanhoudende stijging der steenkolenprijzen
niet zal kunnen ontkomen aan een verhooging der gas- en
electriciteitsprijzen, want niemand zou kunnen dulden, dat
op den duur de Lichtfabrieken zouden blijven werken met
verlies.
Wanneer er wel winst gemaakt wordt, maar een, die beneden
de raming blijft, dan kan dit weder zijn oorzaak vinden in
bijzondere omstandigheden of in blijvende omstandigheden.
Wanneer het betreft bijzondere omstandigheden, zal de gewone
reserve, welke voldoende aanwezig is, uitkomst kunnen geven,
en wanneer het betreft blijvende omstandigheden, zal men
moeten overwegen, of ook hier niet de mindere opbrengst
dan de raming uit de gewone reserve zou kunnen worden
aangevuld. Echter zal in verband daarmede de begrooting
voor het volgende jaar zooveel lager geraamd moeten worden.
Het derde geval, dat de winst blijkt veel meer te bedragen
dan geraamd was, heeft zich hier in de laatste 3, 4 jaren
voorgedaan.
Dat mag nog wel even nader worden beschouwd.
De heer van Eek neemt het standpunt in, dat de winst,
welke boven de raming uitgaat, alleen ten goede moet komen
aan de gas- en electriciteitsverbruikers, terwijl anderen
meenen, dat die hoogere winst ter beschikking van het al
gemeen moet worden gesteld, en nu is het merkwaardig, dat
in den laatsten tijd een geheele ommekeer, ook bij de geest
verwanten van den heer van Eek, in de opvattingen cp dit
punt heeft plaats gegrepen en wel in hoofdzaak daar, waar
de geestverwanten van den heer van Eek het wethouderschap
hebben aanvaard en speciaal zijn belast met het beheer der
Lichtfabrieken. De heer Wibaut bijvoorbeeld heeft hieromtrent
zeer positieve uitspraken gedaan. Hij heeft onder anderen in
een vergadering van de Vereeniging voor Staathuishoudkunde
en Statistiek het volgende gezegd:
pZijn de voorwaarden, d. w. z. in hoofdzaak de tarieven
goed, zijn zij zoo, dat de belangen van de kleine verbruikers
in geen opzicht worden achtergesteld bij die van de groote en
dat het grootst mogelijke gerief van alle verbruikers wordt
gediend, dan is winstuitkeering uit deze bedrijven aan de
openbare kas naar onze meening, volkomen geoorloofd en is
zulke winstuitkeering niet te vergelijken met belasting van
voor het levensonderhoud voor ieder onontbeerlijke artikelen.''
Dit is in het kort hetgeen de heer Zuidema bij een vorig
punt der agenda heeft betoogd.
Een nog positiever uitspraak, waarschijnlijk ook afkomstig
van Wethouder Wibaut, treft men aan in de Memorie van
Antwoord op het Voorloopig Verslag van de gemeentebe-
grooting van Amsterdam. Daarin wordt dit gezegd
»Zij (B. en W.) zien volstrekt geen reden, waarom bijv. bij het
electriciteitsbedrijf winsten, die verkregen worden uitleveringen
tegen scherp concurreerende prijzen aan zeer groote, groote
en kleinere industriëele bedrijven, in den vorm van een prijs
verlaging zouden worden verdeeld over lichtver bruikers, die
in het verkrijgen van deze winst geen enkel aandeel hebben
geleverd".
De heer van Eek heeft zich er op beroepen, dat het systeem,
door hem voorgedragen, in den Haag zulke uitstekende
diensten bewijst, maar, zoolang te Leiden de prijzen lager
zijn dan in den Haag, kan spreker het groote voordeel van
dat systeem nog niet inzien. Maar bovendien, het merk
waardige is, dat het reservefonds, dat in 1922 en 1923 in
den Haag is gevormd voor het doel, zooals de heer van Eek
het heeft voorgedragen, sinds 1924 niet meer in de boeken
van het bedrijf voorkomt en overgeheveld is naar het alge-
meene reservefonds van de gemeente. Wellicht wordt daaruit
wel eens geput om tekorten der Lichtfabrieken te dekken, maar
een speciaal reservefonds voor die fabrieken is het niet meer.
Na het besluit, dat een paar uur geleden genomen is, be
hoeft spreker zeker niet aan te toonen, dat Leiden behoort
tot die gemeenten, waar de gas- en electriciteitsprijzen het
laasst zijn.
Spreker wil enkele cijfers noemen. Te Leiden zal men in
het volgend jaar een gasprijs van 9 cent hebben; in de 4
gemeenten met meer dan 100.000 inwoners in ons land be
draagt de gemiddelde gasprijs 11.4 cent; in de gemeenten
met 50000 tot 100.000 inwoners 10.9; in de gemeenten met
25000 tot 50000 inwoners 11.5 cent. De electriciteitsprijs te
Leiden zal in het volgend jaar bedragen 20 cent; in de 4
gemeenten met meer dan 100.000 inwoners gemiddeld 25
cent; in de gemeenten met 50000 tot 100.000 inwoners 26.1
cent, en in de gemeenten met 25000 tot 50000 inwoners
27.9 cent.
Nu is er misschien een enkel tarief te Leiden, dat iets te
hoog is, nl. het gasmetertarief, waarover de heer Heemskerk
straks g sproken heeft. Spreker verklaart, dat hij gaarne een
herziening van dat tarief ter hand zal nemen.
Spreker heeft aangetoond, dat een reservefonds, als de
heer van Eek bepleit, niet het minste effect zal kunnen
sorteeren, en is het verder volkomen eens met den heer
Knuttel, dat dergelijk reservefonds eerder zal tegenhouden
een prijsverlaging, welke anders mogelijk zou zijn.
Tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om
het overschot van de rekeningen 1925 en 1926 over te brengen
op den kapitaaldienst tot het formeeren van een algemeene
reserve, is in hoofdzaak door den heer Zuidema bezwaar ge
maakt op grond hiervan, dat hij meent, dat deze bedragen
feitelijk volkomen aangewend moeten worden tot belasting
verlaging.
Het hoofdmotief voor het voorstel van Burgemeester en
Wethouders is, dat men wil komen tot een zuivere balan
ceering van de ontvangsten en de uitgaven op de hoofd
stukken II tot XVI, afgezien van de ontvangsten van vroegere
diensten, maar dat daardoor het belastingcijfer zou beïnvloed
worden, gelooft spreker niet. Men zal alleen krijgen een zuiver
inzicht in de begrootingscijfers, wanneer de overschotten van
de jaren 1925 en 1926 op den kapitaaldienst worden overge
bracht.
Dat de Lichtfabrieken in de laatste jaren meer opgebracht
hebben dan geraamd was, is hieruit voortgesproten, dat een
buitengewone voorzichtigheid was in acht te nemen. Nu dat
niet meer in diezelfde mate noodig is en men zich meer kan
aanpassen aan de resultaten, welke de laatste jaren met de
Lichtfabrieken zijn verkregen, moeten deze begrootingen ook
weer in die richting worden samengesteld en kan dus, niet
tegenstaande niet het geheele bedrag der overschotten van
vorige dienstjaren gebruikt moet worden, een kloppende be
grooting gemaakt worden.
Spreker is het niet eens met den heer Zuidema, dat dit
systeem een belemmering zou zijn voor verdere belasting
verlaging. Het is alleen een methode om een zuiverder over
zicht over de begrooting te krijgen. Men zit nu jaren lang
met de overschotten van voorafgaande dienstjaren.
De heer van Eck zegt, dat het voor hem, die in het geheel
geen winsten uit de gemeentebedrijven wil halen, niet ge
makkelijk is een voorstel te verdedigen, waarmede hij zelf
slechts tot zekere hoogte instemt. Het verwijt van den heer
Wilbrink als zou spreker langs een omweg zijn doel willen
bereiken, is onjuist, omdat spreker een tegenstander is van
elke winst uit de bedrijven. Er zijn echter ook menschen,
die voorstander zijn van matige winsten, en nu had spreker
verwacht, dat de Raadsleden, die zich op dat standpunt
stellen, zijn voorstel zouden steunen.
Spreker geeft den heer Knuttel toe, dat van het stelsel van
reservevorming misbruik kan worden gemaakt door de winsten
hooger te ramen, maar anderzijds zou het reserveeren der
overwinst tengevolge kunnen hebben, dat eerder dan thans
tot tariefsverlaging werd overgegaan.
De Wethouder zegt terecht, dat, wanneer men staat voor
een blijvende rijzing der kolenprijzen, een reservefonds ook
niet helpt, maar, wanneer op een zeker oogenblik de stand
der productie en der prijzen een tariefsverlaging wettigen,
doch de toekomst onzeker is, staat men veel sterker, indien
men over reserve's beschikt dan indien dat niet het geval is.
Spreker ontkent, dat de Lichtfabrieken reserve's hebben.
Er bestaat wel een vernieuwingsfonds, maar dat dient voor
geheel andere doeleinden. Er wordt nu en dan wel eens wat
gereserveerd, maar dat zijn, gelijk de Voorzitter opmerkt,
stille reserve's, geen reserve's in den gewonen zin des woords.
De heer Huurman voegt spreker toe, dat het vernieuwings
fonds toch een reserve is, maar men mag daaruit niet putten
om verliezen van het bedrijf te dekken.
De heer Huurman zegt, dat men daartoe wel het recht
heeft, maar spreker is dat niet bekend.
Daarvan is de bedoeling, dat men niet onmiddellijk bij de
gemeente behoeft aan te kloppen als men geld noodig heeft
voor vernieuwing van machines en dergelijke, maar het heeft
niet met de winst te maken.
Het voorbeeld van den Haag wijst er op, hoe gewenscht
het kan zijn om dergelijke reserve te vormen. Men acht het
in het belang van het bedrijf en van de ingezetenen om tot
tariefsverlaging over te gaan, maar men vreest, dat het on
middellijk gevolg daarvan zal zijn verlies; welnu, men zou
dan uit het reservefonds tijdelijk putten om die tariefsver
laging mogelijk te maken.
Men zegge niet, dat in den Haag de gas- en electriciteits
prijzen hooger zijn dan hier. Spreker heeft niet gezegd, dat
hier de prijzen hoog zijn in vergelijking met andere plaatsen;