194
MAANDAG 30 NOVEMBER 1925.
Leiden het eenige lichtpunt in den financiëelen toestand,
omdat zij een object zijn, waaruit de gemeente, zonder dat
in het algemeen de belangen der gemeentenaren worden ge
schaad, een behoorlijk voordeel kan putten.
Men kan niet ontkennen, dat men hier lage gas- en elec-
triciteitsprijzen heeft, vergeleken met andere gemeenten.
Wanneer nu eenerzijds de gemeentenaren door dit bedrijf
voordeelig bediend worden, dan is er toch in het. geheel
geen bezwaar tegen, dat de gemeente zelf uit dit bedrijf
belangrijk voordeel trekt. Het is een algemeen belang, dat
dit voordeel in de gemeentekas blijft vloeien.
De heer van Eek meent, dat de Directeur van het bedrijf
de winst zoo hoog mogelijk zal trachten op te voeren, omdat
vaak zijn beleid daarnaar wordt beoordeeld. Spreker meent,
dat het voor een Directeur hetzelfde zou zijn, wanneer de
winst wat minder was, doch hij zou kunnen wijzen op een
lageren gas- en electriciteitsprijs.
Overigens, de gemeente heeft het bedrijf opgericht en
instandgehouden; zij moet eventueel voor de lasten opkomen,
maar dan is er ook alles voor te zeggen, dat zij daarnevens
profiteert van de lusten.
De heer van Eek heeft den Raad voorgerekend, dat in
de laatste jaren de Lichtfabrieken 1 millioen gulden meer
winst opgeleverd hebben dan begroot was. Nagenoeg de
geheele Raad is het er over eens, al was hij het zoo straks
niet geheel eens met de beschouwingen van den heer Zuidema,
dat de belasting te Leiden buitengewoon hoog is. Wanneer
nu dat millioen winst niet in de gemeentekas was gevloeid,
dan zouden wij op dit oogenblik zeker weder een hoogere
belasting hebben.
Nu de belasting hier zoo hoog is, moet men met dank
baarheid constateeren, dat de gemeente in de Lichtfabrieken
een object heeft, dat die belasting nog wat draaglijk doet zijn.
Spreker heeft zich vroeger niet kunnen vereenigen met
een voorstel van den heer van Eek, om de winst van de
Lichtfabrieken geheel of gedeeltelijk te schrappen, maar hij
zal zich evenmin kunnen vereenigen met dit voorstel, hetwelk
hetzelfde langs een omweg tracht te bereiken.
De heer Zuidema acht ook geen enkele reden aanwezig om
bij de Lichtfabrieken nog meer te reserveeren dan thans
reeds geschiedt. De fmanciëele positie van het bedrijf is zeer
goed en spreker ziet niet in, waarom het noodig zou zijn om
die positie nog meer te versterken.
De heer van Eek heeft het een goede politiek genoemd om
in gunstige jaren iets te reserveeren voor kwade jaren. Die
politiek wordt bij de Lichtfabrieken gevolgd, want blijkens
de balans over 1924 bestaat er bij die fabrieken een belang
rijk reservefonds, waarin reeds ruim 1| millioen is gestort.
De heer van Eek had dus hetgeen hij in Den Haag heeft
gevonden ook in Leiden kunnen zien. Bovendien is bet de
vraag, of, gezien het aantal ingezetenen van beide gemeenten,
Leiden naar verhouding nog niet meer reserveert. Spreker
heeft den indruk, dat Leiden in deze de vergelijking met
Den Haag zeer goed kan doorstaan, en zijns inziens zou er
iets te zeggen zijn voor deze redeneering: er zijn zeer belang
rijke reserve's, het vernieuwingsfonds is in orde, er wordt
flink afgeschreven, de fmanciëele toestand der fabrieken is
uitstekend, het is dus niet noodzakelijk om thans het reserve
fonds verder aan te 'vullen en men kan van de winsten der
fabrieken meer voor de gemeentekas aanwenden dan op dit
oogenblik gebeurt.
Terloops wil spreker zeggen, dat het zijn aandacht heeft
getrokken, dat de heer van Eek, sprekende over eventueele
stakingen, zeide, dat het goed is, dat de bedrijven zich daar
tegen wapenen.
Spreker kan zich met het eerste gedeelte van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders zeer goed vereenigen,
maar met het tweede gedeelte is dat niet het geval, tenzij
Burgemeester en Wethouders hem alsnog kunnen overtuigen.
Hij acht een stabiliteitsfonds, zooals het College wenscht te
vormen, in de gegeven omstandigheden voor Leiden minder
noodig. Burgemeester en Wethouders wijzen er op, dat de
tijden weer meer normaal zijn, dat de tegenvallers van de
laatste jaren niet meer voorkomen, dat de kans daarop ook
geringer is en dat de begrootingen ook meer in overeen
stemming met de werkelijkheid kunnen worden gebracht,
maar dat is juist een reden om dit gedeelte van het voorstel
niet te steunen. Volgens Burgemeester en Wethouders zal
een stabiliteitsfonds gevormd moeten worden uit zeer bijzon
dere ontvangsten, maar die ontvangsten van zeer bijzonderen
aard heeft spreker noch op de begrooting voor 1926 noch op
vorige begrootingen kunnen vinden. Men zou, afgezien van
hetgeen reeds gereserveerd is, zulk een fonds alleen kunnen
krijgen door belastingverhooging of door het afwijzen van
voorstellen tot belastingverlaging. Anders zal men niet een
dergelijk reservefonds kunnen vullen.
Men kan op dit oogenblik slechts eenmaal reserveeren; er
is nu zeker bedrag beschikbaar, dat van de eene begrooting
op de andere wordt overgeschreven, en wanneer men dat in
1927 uit de begrooting zal gelicht hebben, is men aan het eind.
Het bedrag is trouwens langzamerhand verminderd, van
ongeveer 9 ton tot 6 ton in 1925.
Ook vindt spreker dit bedrag toch wat gering. Zal het van
eenige beteekenis zijn, dan zal men moeten zeggen: er moet
zeker bedrag over zijn om dat op den kapitaaldienst over te
brengen; dus daarvoor moet een bedrag opgebracht worden.
Men zal dan moeten zeggen: dan moeten de belastingbetalers
iets meer opbrengen. Er zou over te spreken zijn, als men
te doen had met inkomsten van zeer bijzonderen aard, maar
daartoe kan men toch niet de opbrengst der belastingen
rekenen. Het betreft hier geld, dat door de belastingbetalers
is opgebracht.
Het beschikbare bedrag wordt steeds kleiner en dus is het
spreker niet erg duidelijk, hoe Burgemeester en Wethouders
het reservefonds zullen willen vullen.
De heer Knuttel zegt, dat hij gaarne zou medegaan met
het voorstel van den heer van Eek om de door de Licht
fabrieken gemaakte winst, te beperken, indien het door den
voorsteller aangegeven middel practisch was, maar wanneer
men zoo iets niet gedaan krijgt rechtstreeks, dan zal men
het ook niet langs een omweg van den Raad gedaan krijgen.
Spreker vreest, dat het door den heer van Eek aan
gegeven middel de omgekeerde werking zal hebben van wat
deze bedoelt.
Als een reserve gemaakt wordt van hetgeen aan winst
boven de raming gemaakt wordt, dan zal het op tweeërlei
wijze verkeerd uitkomen. Vooreerst beteekent dergelijke
reserve niets anders dan dat een zeker bedrag, hetwelk anders
gebruikt zou kunnen worden voor prijsverlaging, opzij wordt
gezet voor slechte jaren. Eigenlijk snijdt het mes op die
manier naar twee kanten, maar naar twee kanten verkeerd.
De heer van Eek acht op dit oogenblik gasprijsverlaging
beter dan belastingverlaging, maar bij zijn systeem krijgt men
geen van beide. Spreker ziet niet in, dat de reserve in eenig
opzicht kan helpen. Zeker, als de reserve er eenmaal is,
houdt die remmende werking op, maar, zoolang men reserveert,
valt noch aan belastingverlaging nocb aan gasprijsverlaging
te denken, zoodat men, wanneer de reserve er eenmaal is,
ten opzichte van die beide punten nog evenver staat als
voordat men de reserve ging aanleggen.
Bij het idee van de reserve dreigt ook het gevaar, dat men
de winst bij voorbaat al zoo hoog mogelijk zal gaan ramen,
waardoor gasprijsverlaging nog meer zal worden tegengehouden.
De cijfers van den Haag, al kunnen die ook mede door
andere factoren zijn bepaald, schijnen in dit opzicht spreker
meer gelijk te geven dan den heer van Eek. Spreker zou
hetgeen de heer van Eek voorstelt dan ook schadelijk vinden.
Wat het voorstel van Burgemeester en Wethouders betreft,
dit acht spreker niet van veel belang. Het is een kwestie van
grouper les chiffres, maar de fmanciëele toestand der gemeente
verandert er niets door. Een voordeel ervan is, dat men een
zuiverder blik krijgt op den werkelijken toestand, maar toch
heeft spreker dit bezwaar. Bij de begrooting voor 1927 zal
men moeten overgaan tot verandering van de boeking en nu
zal men daardoor bij die begrooting in een lastig parket
komen. Het is beter, dat de begrooting zuiver wordt geraamd
en aan het eind goed uitkomt dan dat men er een slag naar
slaat en groote meevallers krijgt aan het eind van het jaar,
maar dit neemt niet weg, dat een goed in elkander gezette
begrooting als regel met een zekeren meevaller sluit dat
is de gewone manier bij het samenstellen van begrootingen
en nu kan men zeggen, dat, als men buiten het geding boudt
het restant van de andere jaren, het gevaar groot is, dat de
begrooting voor 1927 ongunstig moet worden, indien zij zoo
wordt opgezet, dat zij aan het eind van het jaar zal blijken
mee te vallen, en dat dienstjaar wordt belast met een nieuw
overschot buiten de eenmaal gereserveerde overschotten. Het
zou daarom beter zijn een deel te reserveeren, niet het geheel.
De Voorzitter: Dat is de bedoeling.
De heer Sanders zegt, dat de heer van Eek blijkens zijn
betoog een reserve wil formeeren om te komen tot stabi
liseering van de gas- en electriciteitsprijzen, dat wil zeggen
dat bij eventueele tegenvallers in het bedrijf niet direct tot
tariefsverhooging zal behoeven te worden overgegaan.
De reserve, welke de heer van Eek bedoelt, zal absoluut
niet kunnen bijdragen tot het bereiken van het doel. Immers,
men kan zich voorstellen drie toestanden bij de Lichtfabrieken.
Vooreerst, dat niettegenstaande er een winst geraamd is, de
Lichtfabrieken blijken gewerkt te hebben met verlies; verder,
dat de Lichtfabrieken werken met een lagere winst dan ge
raamd is, en in de derde plaats, dat de winst hooger is dan
de raming.
Wanneer de Lichtfabrieken mochten werken met een ver
lies, terwijl er winst geraamd is, dan zou de oorzaak daarvan